Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:040:2024:7 HvJ EU 17 september 2015 heeft geen gevolgen voor de tweede limiet

Aanleiding

De in Nederland gevestigde vennootschap X BV houdt portfolio-aandelen in een vennootschap gevestigd in Y-land. Y-land is een ontwikkelingsland dan wel een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten dat ter voorkoming van dubbele belasting verwijst naar de toepassing van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: ‘BvdB 2001’). In 2023 ontvangt X BV dividend. In het buitenland is op het dividend bronbelasting ingehouden. De bronbelasting is maximaal verrekenbaar tot het bedrag van het netto dividend, vermenigvuldigd met het percentage van het hoogste tarief van de vennootschapsbelasting, de zogenoemde tweede limiet (artikel 36, tweede lid, onderdeel b en vierde lid, Bvdb 2001).

X BV heeft rente- en inningskosten gemaakt die verband houden met het dividend. De over het netto dividend in 2023 verschuldigde belasting is lager dan de in 2023 ingehouden bronbelasting. Het niet verrekende surplus kan worden voortgewenteld naar het volgende jaar (artikel 37 Bvdb 2001). De bronbelasting zou in 2023 volledig verrekenbaar zijn als voor de toepassing van de tweede limiet uitsluitend rekening zou zijn gehouden met de rechtstreeks met de inning van het dividend verband houdende kosten.

Vraag

Brengt het arrest HvJ 17 september 2015, C-7/14, ECLI:EU:C:2015:608 (Société Générale SA-1), mee dat de bij X BV voor de tweede limiet in aanmerking te nemen kosten moeten worden beperkt tot de rechtstreeks met de inning als zodanig van het dividend samenhangende kosten?

Antwoord

Nee, het arrest Société Générale SA-1 heeft geen invloed op de voor toepassing van de tweede limiet in aanmerking te nemen kosten. Deze kosten beperken zich dus niet tot de inningskosten maar omvatten alle met het dividend verband houdende kosten.

Beschouwing

Nederland begrijpt bij een ingezeten belastingplichtige de buitenlandse winstbestanddelen, zoals dividend op portfolio-aandelen, volledig in het belastbare bedrag. Indien deze inkomsten afkomstig zijn uit en worden belast in een staat waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten of een ontwikkelingsland zoals genoemd in artikel 6 Bvdb 2001 waarop het Bvdb 2001 van toepassing is, dan wordt verrekening verleend ter voorkoming van dubbele belasting. Onder toepassing van artikel 36, tweede lid, Bvdb 2001 wordt de over het betreffende jaar verschuldigde vennootschapsbelasting verminderd met de in het buitenland betaalde belasting (eerste limiet) of, als dat bedrag lager is, met de vennootschapsbelasting die over de netto buitenlandse winstbestanddelen is verschuldigd (tweede limiet).

Doel van de limieten is dat Nederland niet méér buitenlandse belasting verrekent dan in het buitenland daadwerkelijk is geheven (eerste limiet), maar ook niet meer dan het bedrag dat aan Nederlandse vennootschapsbelasting over de netto buitenlandse winstbestanddelen is verschuldigd (tweede limiet).

In het kader van de tweede limiet bepaalt artikel 36, vierde lid, Bvdb 2001 dat dividenden, interest en royalty’s verminderd worden met de daarmee verband houdende kosten.

Uit de toelichting op artikel 36 Bvdb 2001, die verwijst naar artikel 15 Bvdb 2001, blijkt dat de besluitgever het oog heeft gehad op “alle” met de buitenlandse inkomsten verband houdende kosten. In dat kader is het volgende opgemerkt:

“Bij dividenden en interest moet het ontvangen bruto-bedrag worden verminderd met alle daarmee verband houdende kosten”
(Nota van Toelichting, Bvdb 2001, Stb. 2000, 642).

Het voorgaande geldt sinds 1 januari 2012 tevens voor royalty’s (Nota van Toelichting, Besluit van 22 december 2011 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsbesluiten, Stb. 2011, 677).

Het arrest HvJ 17 september 2015, C-7/14, Société Générale SA-2, ECLI:EU:C:2015:608, betreft de vraag of in de omgekeerde situatie (dat wil zeggen bij dividenden uitgekeerd aan niet-ingezetenen) de vrijheid van kapitaalverkeer zich (deels) verzet tegen de inhouding van Nederlandse dividendbelasting. Volgens het HvJ is dat het geval voor zover op die dividenden een hogere definitieve belastingdruk rust dan op dividenden uitgekeerd aan ingezetenen. Ter bepaling van die belastingdruk dienen volgens het HvJ uitsluitend de rechtstreeks met de inning van de dividenden als zodanig samenhangende kosten in aanmerking te worden genomen.

Dit arrest heeft evenwel geen gevolgen voor de in de tweede limiet te begrijpen kosten in de situatie waarin een ingezeten belastingplichtige dividend ontvangt uit het buitenland.

Het Unierecht behelst immers geen verplichting om een eventueel nadeel te compenseren dat voortvloeit uit een opeenvolgende belastingheffing die het resultaat is van de parallelle uitoefening van de fiscale bevoegdheden waarover de verschillende lidstaten beschikken (HvJ 25 februari 2021, Société Générale SA, C-403/19, ECLI:EU:C:2021:136, punten 27, 28 en 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Wel dient Nederland, nu is voorzien in een tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belasting, zijn heffingsbevoegdheid uit te oefenen met inachtneming van het Unierecht. (HvJ 20 mei 2008, Orange European Smallcap Fund N.V., C-194/06, ECLI:EU:C:2008:289, punt 47). Daaraan voldoet Nederland bij de toepassing van de tweede limiet. Immers, ongeacht het land van herkomst dienen dividenden, interest en royalty’s te worden verminderd met alle daarmee verband houdende kosten.

Bij de toepassing van de tweede limiet moet daarom niet slechts rekening worden gehouden met de inningskosten maar met alle met het dividend verband houdende kosten.

Deel deze pagina