KG:041:2023:1 Aftopping 30%-regeling en elders belast inkomen
Publicatiedatum 13-06-2023, 14:07 | Laatste update 18-01-2024, 14:37 |
Aanleiding
Een werknemer maakt gebruik van de 30%-regeling. Het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking én de vergoeding bedragen samen € 400.000. Van dit loon én de vergoeding komt 25% ter heffing toe aan een ander land op grond van een belastingverdrag.
Vraag
De aftopping van de 30%-regeling is per 1 januari 2024 in werking getreden. Hoe moet bij de berekening van de maximale 30%-vergoeding rekening worden gehouden met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting?
Antwoord
Een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting speelt een rol bij het bepalen van de maximale 30%-vergoeding op grond van artikel 10ea, eerste lid, onderdeel a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB 1965). De aftrek ter voorkoming van dubbele belasting beperkt de grondslag van de 30%-regeling.
Daarnaast geldt per 1 januari 2024 op grond van artikel 31a, achtste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) een maximering van de maximale 30%-vergoeding ten bedrage van 30% van de maximale WNT-norm. Bij het bepalen van deze grens speelt een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geen rol.
De maximaal in aanmerking te nemen 30%-vergoeding bedraagt de laagste van de twee hiervoor genoemde maxima.
Beschouwing
Met ingang van 1 januari 2024 is artikel 31a, achtste lid Wet LB 1964 uitgebreid. Vanaf 1 januari 2024 wordt als maximale bedrag van de 30%-vergoeding in aanmerking genomen 30% van het bedrag van de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3 van de WNT
Daarnaast is in artikel 10ea UBLB 1965, voor zover hier relevant, opgenomen dat de grondslag voor de berekening van de 30%-vergoeding bestaat uit het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verblijf buiten het land van herkomst dat is genoten voor zover de ingekomen werknemer geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting. Dit betekent dat de 30%-vergoeding wordt bepaald zonder rekening te houden met het deel van het loon waarvoor recht bestaat op voorkoming van dubbele belasting.
Vanaf 1 januari 2024 bedraagt de maximaal in aanmerking te nemen 30%-vergoeding het laagste van de hiervoor genoemde maxima.
In de casus werkt dit als volgt uit:
Toepassing artikel 10ea UBLB 1965:
De grondslag voor de 30%-regeling, zonder rekening te houden met de voorkoming van dubbele belasting, bedraagt € 400.000. De 30%-vergoeding bedraagt dan € 120.000.
Voor € 100.000 (25% van € 400.000) bestaat echter recht op voorkoming van dubbele belasting. De 30%-vergoeding bedraagt, rekening houdend met de voorkoming van dubbele belasting, dan € 90.000, zijnde 30% van € 300.000.
Toepassing artikel 31a, achtste lid, Wet LB 1964:
Stel dat het bedrag genoemd in artikel 2.3 WNT in 2024 € 250.000 is, dan wordt de vergoeding gemaximeerd op € 75.000, zijnde 30% van € 250.000.
De werknemer heeft dan in 2024 maximaal recht op een 30%-vergoeding van € 75.000. Het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking bedraagt € 325.000, waarbij voor € 100.000 recht bestaat op voorkoming van dubbele belasting.
In de parlementaire geschiedenis (Kamerstuk 36202, nr. 3, blz. 108, artikelsgewijze toelichting, art. X, onderdeel C, voorbeeld 4 en 5) zijn voorbeeldberekeningen opgenomen ter zake van de aftoppingsmaatregel. In al deze voorbeelden wordt bij de berekening van de 30%-vergoeding uitgegaan van de grondslag zoals bepaald op basis van artikel 10ea, eerste lid, onderdeel a, UBLB. Na deze berekening wordt de onbelaste vergoeding afgetopt op 30% van het bedrag van de WNT-norm. In de parlementaire geschiedenis is overigens geen voorbeeld opgenomen waarbij sprake was van een voorkoming van dubbele belasting.
Belastingplan 2023, art. X, onderdeel C:
“3. Aan het achtste lid worden drie zinnen toegevoegd, luidende: Bij de toepassing van de eerste zin wordt per werknemer, naast de vergoeding of verstrekking van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen schoolgelden, ten hoogste een bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen in aanmerking genomen van 30% van het bedrag van de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering topinkomens. Voor een werknemer waarvoor de eerste zin niet het gehele kalenderjaar wordt toegepast, wordt het ten hoogste in aanmerking te nemen bedrag, bedoeld in de tweede zin, naar tijdsgelang herrekend. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de toepassing van de tweede zin, ingeval de eerste zin voor dezelfde werknemer ook wordt toegepast door een of meer met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschappen of door een of meer natuurlijke personen die voor ten minste een derde gedeelte belang hebben in de inhoudingsplichtige.”