KG:041:2023:15 Artikel 32bb Wet LB 1964, Excessieve vertrekvergoeding bij een in het buitenland wonende werknemer
Publicatiedatum 24-11-2023, 9:55 | Laatste update 18-01-2024, 14:44 |
Aanleiding
A werkt in dienstbetrekking bij een in Nederland gevestigde inhoudingsplichtige. A woont in Duitsland en verricht zijn werkzaamheden voor 60% in Nederland en 40% in Duitsland. Hij ontvangt een vertrekvergoeding in de zin van artikel 32bb van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964).
Vragen
- Dient voor de bepaling van het toetsloon in de zin van artikel 32bb Wet LB 1964 te worden uitgegaan van het volledige loon in de zin van artikel 10 Wet LB 1964 of van het deel van dat loon dat op basis van het van toepassing zijnde belastingverdrag aan Nederland is toegewezen?
- Hoe moet het belastingverdrag Nederland – Duitsland 2012 (hierna: Verdrag NL-D) worden toegepast op de pseudo-eindheffing van artikel 32bb Wet LB 1964?
Antwoorden
- A is werknemer in de zin van artikel 2 Wet LB 1964. Op grond van artikel 2, vijfde lid, Wet LB 1964 is hij werknemer voor zover het Verdrag NL-D het heffingsrecht aan Nederland toewijst. Voor de bepaling van het toetsloon moet dan 60% van het loon in de zin van artikel 10 Wet LB 1964 in aanmerking worden genomen.
- Het Verdrag NL-D wordt in aanmerking genomen bij de bepaling van de (excessieve) vertrekvergoeding, middels toepassing van de vrijstellingsmethode (objectvrijstelling) op de verschillende onderdelen van de berekening volgens artikel 32bb Wet LB 1964 (meer specifiek het toetsloon, het vergelijkingsloon en de bedragen A en B).
Beschouwing
De betrokken belastingplichtige woont in Duitsland en werkt voor een Nederlandse werkgever, die inhoudingsplichtige is. Voor de Wet LB 1964 moet dan beoordeeld worden of de betrokkene een werknemer is in de zin van artikel 2 Wet LB 1964. Omdat de betrokkene een persoon is die niet in Nederland woont en gedeeltelijk (voor 60%), maar niet nagenoeg geheel zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult, is artikel 2, vijfde lid, Wet LB 1964 van toepassing. De betrokkene is niet werkzaam in een dienstbetrekking als genoemd in artikel 2, derde lid, eerste volzin, Wet LB 1964. Hij verricht immers geen werkzaamheden in een functie van bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam. Ook is hij niet werkzaam in dienstbetrekking bij de Staat der Nederlanden of werkzaam in het kader van een uitzending op grond van een verdrag waarbij de Staat der Nederlanden partij is.
In artikel 2, vijfde lid, Wet LB 1964 is voor deze situatie opgenomen dat betrokkene geen werknemer is in de zin van artikel 2, eerste lid, Wet LB 1964, voor zover het loon uit de dienstbetrekking met inachtneming van verdragen waarbij de Staat der Nederlanden partij is, feitelijk is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die door of vanwege Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de BES-eilanden of een andere mogendheid wordt geheven. Omdat de betrokkene in Duitsland woont is het Verdrag NL-D van toepassing. Dan hoeft niet beoordeeld te worden of het loon feitelijk is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die door Duitsland is geheven. Betrokkene is werknemer voor 60% van het loon uit de dienstbetrekking.
De wijze van toepassing van het Verdrag NL-D is door de toepassing van artikel 2, vijfde lid, Wet LB 1964 als het ware in de nationale wetgeving geïncorporeerd. Nederland laat het loon dat op grond van het belastingverdrag niet ter heffing aan Nederland is toegewezen buiten de heffingsgrondslag. Dit sluit aan bij de wijze waarop dubbele belasting wordt vermeden in het belastingverdrag.
Artikel 32bb, derde lid, Wet LB 1964 bepaalt voor de belastingheffing ter zake van de excessieve vertrekvergoeding wat het toetsloon is. Voor zover voor de onderhavige vraag van belang, is voor de bepaling van het toetsloon relevant het loon dat de werknemer heeft genoten. In de situatie van betrokkene moet dan 60% van het loon in aanmerking worden genomen, omdat betrokkene ingevolge artikel 2, vijfde lid, Wet LB 1964 slechts werknemer is voor zover het loon ingevolge het belastingverdrag ter heffing aan Nederland is toegewezen.
Ook voor de verdere toepassing van artikel 32bb Wet LB 1964 wordt het loon van de werknemer in aanmerking genomen voor zover het loon ingevolge het belastingverdrag ter heffing aan Nederland is toegewezen. Dit betekent dat het in Duitsland belaste inkomen in Nederland als bronstaat buiten de heffingsgrondslag blijft (objectvrijstelling). Dat betekent concreet dat ook bij de bedragen A en B en het vergelijkingsloon in de zin van artikel 32bb, vierde lid, Wet LB 1964 alleen het loon in aanmerking genomen wordt dat als werknemer in de zin van artikel 2 Wet LB 1964 wordt genoten (in dit voorbeeld 60%).