Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:051:2022:1 Eigenwoningverleden oud recht, bestaande eigenwoningschuld en gevolgen trouwen in algehele gemeenschap van goederen

Aanleiding

Een man heeft in het verleden negen jaar renteaftrek gehad over een eigenwoningschuld van € 200.000. Hij trouwt op 1 januari 2014 in algehele gemeenschap van goederen met een vrouw die sinds vijf jaar een eigen woning en een bestaande eigenwoningschuld van € 250.000 heeft. De man en de vrouw gaan in 2014 samen in die eigen woning wonen.

Vraag

Wat zijn de fiscale gevolgen voor de eigenwoningschuld van de vrouw en de resterende aftrekperiode van de man en de vrouw door het trouwen in algehele gemeenschap van goederen?

Antwoord

De bestaande eigenwoningschuld van de vrouw gaat in 2014 krachtens boedelmenging door voltrekking van het huwelijk in algehele gemeenschap van goederen voor de helft over van de vrouw op de man (artikel 10bis.1, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (wettekst 2014)). De man, naar wie de helft van de bestaande eigenwoningschuld overgaat, gaat op basis van artikel 10bis.1, zevende lid, eerste zin, Wet IB 2001 verder met de resterende 30-jaarsperiode van de vrouw. De man en de vrouw hebben in 2014 daarom allebei voor een bedrag van € 125.000 een resterende renteaftrekperiode van 25 jaar. De overgang leidt niet tot de start van een nieuwe 30-jaarsperiode. Artikel 10bis.1, zevende lid, eerste zin, Wet IB 2001 geldt alleen voor een lopende 30-jaarsperiode van een bestaande eigenwoningschuld en heeft daarom niet tot gevolg dat het renteaftrekverleden van de man door het huwelijk in algehele gemeenschap van goederen voor de helft overgaat op de vrouw.

Beschouwing

Fiscale gevolgen voor de eigenwoningregeling

Voor fiscale doeleinden geldt een economische benadering voor de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap. Civielrechtelijk zijn er in een huwelijkse goederengemeenschap geen afzonderlijke aandelen in de daartoe behorende goederen te onderkennen, maar voor fiscale doeleinden wordt ervan uitgegaan dat ieder van de echtgenoten tot de helft van elk gezamenlijk goed is gerechtigd. Dat betekent dat door het trouwen in algehele gemeenschap van goederen in 2014 de vrouw, die vóór het huwelijk een eigen woning had, niet langer is gerechtigd tot de gehele woning, maar slechts tot de helft van de woning. Daartegenover staat dat de man, die vóór het huwelijk géén eigen woning had, door het huwelijk is gerechtigd tot de helft van de woning. Daarmee heeft de man een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001.

Fiscale gevolgen voor de bijleenregeling

In artikel 3.119aa, vierde lid, Wet IB 2001 is bepaald dat voor afdeling 3.6 van de wet de wijzigingen in de eigendomsverhoudingen die het gevolg zijn van een voltrekking van een huwelijk voor de eigenwoningregeling niet zijn aan te merken als een verwerving of een vervreemding. De bijleenregeling is in die situaties niet van toepassing. Dat betekent dat bij de vrouw geen eigenwoningreserve ontstaat en bij de man niet de maximale eigenwoningschuld hoeft te worden vastgesteld.

Fiscale gevolgen voor de bestaande eigenwoningschuld van de vrouw

De bestaande eigenwoningschuld van de vrouw gaat in 2014 krachtens boedelmenging door voltrekking van het huwelijk in algehele gemeenschap van goederen voor de helft over van de vrouw op de man (artikel 10bis.1, zevende lid, eerste zin, Wet IB 2001). De man, naar wie de helft van de bestaande eigenwoningschuld overgaat, gaat op basis van artikel 10bis.1, zevende lid, eerste zin, Wet IB 2001 verder met de resterende 30-jaarsperiode. De man en de vrouw hebben in 2014 daarom allebei voor een bedrag van € 125.000 een resterende renteaftrekperiode van 25 jaar. De overgang leidt niet tot de start van een nieuwe 30-jaarsperiode.

Fiscale gevolgen voor de gestuite 30-jaarsperiode man

Artikel 10bis.1, zevende lid, Wet IB 2001 geldt alleen voor een lopende 30-jaarsperiode van een bestaande eigenwoningschuld. Deze bepaling heeft niet tot gevolg dat in zijn algemeenheid een renteaftrekverleden door voltrekking van een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen voor de helft overgaat naar de partner. De reeds verstreken renteaftrekperiode van de man gaat door het huwelijk in algehele gemeenschap van goederen dus niet voor de helft over op de vrouw.

Deel deze pagina

Op deze pagina