Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:051:2022:2 Eigenwoningverleden oud recht, bestaande eigenwoningschuld, gevolgen trouwen in algehele gemeenschap van goederen, wel of geen eigenwoningreserve en schuld voor verbouwing nieuw recht

Aanleiding

Een man heeft in het verleden negen jaar renteaftrek gehad over een eigenwoningschuld van € 200.000. Hij trouwt op 1 januari 2014 in algehele gemeenschap van goederen met een vrouw die sinds vijf jaar een eigen woning en een bestaande eigenwoningschuld van € 250.000 heeft. De man en de vrouw gaan in 2014 samen in die eigen woning wonen. Als gevolg van het huwelijk gaat de helft van de woning én de bijbehorende schuld van de vrouw over op de man. Na het trouwen gaan de man en de vrouw in 2014 gezamenlijk een lening van € 50.000 voor de verbouwing van de woning aan. De verbouwingskosten bedragen € 50.000.

Vraag

Kwalificeert de lening voor de verbouwing van € 50.000 voor de man en vrouw als eigenwoningschuld en zo ja, hoe lang is de rente voor ieder nog aftrekbaar in de situatie dat:

  1. De man op het moment van trouwen geen eigenwoningreserve had; en
  2. De situatie dat de man op het moment van trouwen een eigenwoningreserve van € 50.000 had die op het moment van verbouwing nog niet is vervallen.

Antwoord

  1. De eigenwoningschuld met betrekking tot de verbouwing van de woning bedraagt voor de man € 25.000, met nog 252 maanden recht op renteaftrek en voor de vrouw € 25.000, met nog 360 maanden recht op renteaftrek.
  2. De eigenwoningschuld met betrekking tot de verbouwing van de woning bedraagt zowel voor de man als voor de vrouw nihil.

Beschouwing

1. Man had op het moment van trouwen geen eigenwoningreserve.

Eigenwoningschuld

Bij het aangaan van een nieuwe schuld in verband met verbetering of onderhoud van de woning kwalificeert deze schuld alleen als eigenwoningschuld, als de schuld voldoet aan het huidige recht (artikel 3.119a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

Periode waarbinnen eigenwoningschuld ten minste annuïtair volledig moet worden afgelost

De al verstreken looptijd van de schuld van de man die onder het oude recht valt, komt op basis van artikel 3.119c, derde lid juncto vierde lid, Wet IB 2001 niet in mindering op de maximale termijn van 360 maanden, waarbinnen de schuld moet worden afgelost. Dit betekent dat de verbouwingsschuld ten minste annuïtair in maximaal 360 maanden volledig mag worden afgelost.

Fiscale gevolgen voor de gestuite 30-jaarsperiode man

Artikel 10bis.1, zevende lid, Wet IB 2001 geldt alleen voor een lopende 30-jaarsperiode van een bestaande eigenwoningschuld. Als een bestaande eigenwoningschuld krachtens boedelmenging door voltrekking van een huwelijk van één van de partners overgaat op de andere partner, is deze schuld tot uiterlijk het tijdstip waarop de 30-jaarsperiode bij de eerstgenoemde partner zou verstrijken, bij die andere partner een eigenwoningschuld. Deze bepaling heeft niet tot gevolg dat in zijn algemeenheid een renteaftrekverleden door een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen voor de helft overgaat naar de partner.

Periode waarvoor recht op renteaftrek bestaat

Echter, de onder het oude recht reeds verstreken periode van de 30-jaarsperiode komt wél in mindering op de periode waarvoor voor verbouwingsschuld recht op renteaftrek bestaat. Dit betekent voor de man en de vrouw het volgende. Als de man en de vrouw voor verbetering of onderhoud van de woning gezamenlijk een schuld van € 50.000 aangaan, mag deze schuld in 360 maanden worden afgelost. De man heeft voor zijn aandeel van € 25.000 in de schuld nog 252 maanden recht op renteaftrek, de vrouw heeft voor haar aandeel van € 25.000 in de schuld nog 360 maanden recht op renteaftrek.

2. Man had op het moment van trouwen een eigenwoningreserve van € 50.000 die nog niet is vervallen

Fiscale gevolgen eigenwoningreserve van de man op het moment van trouwen

Door de economische benadering gaat op basis van artikel 3.119aa, zesde lid, Wet IB 2001 (wettekst 2014) de pre-boedelmenging eigenwoningreserve van de man door het huwelijk in algehele gemeenschap van goederen in 2014 voor de helft over op de vrouw (Kamerstukken II 2012/13, 33405, nr. C, p. 17-18, voorbeeld 4, 5 en 6). In deze situatie treedt als gevolg van het trouwen namelijk een wijziging op in de economische gerechtigdheid tot het vervreemdingssaldo eigen woning dat heeft geleid tot de vaststelling van die eigenwoningreserve. Dit betreft het onderliggende (fictieve) geldbedrag dat bij de vervreemding van de woning van de man is gerealiseerd (Kamerstukken II 2020/21, 35572, nr. 98, p. 3). Dat betekent dus dat de man en de vrouw als gevolg van het trouwen beiden een eigenwoningreserve van € 25.000 hebben.

Eigenwoningschuld

Omdat de driejaarstermijn met betrekking tot de eigenwoningreserve (artikel 3.119aa, derde lid, Wet IB 2001) nog niet is verstreken, worden de kosten van verbetering of onderhoud van de woning op basis van artikel 3.119a, derde lid, onderdeel a, Wet IB 2001 verminderd met de eigenwoningreserve. Omdat de man en de vrouw na het trouwen beiden een eigenwoningreserve van € 25.000 hebben, wordt het aandeel van de man in de kosten van verbetering of onderhoud van de woning (€ 25.000) verminderd met zijn eigenwoningreserve en het aandeel van de vrouw in de kosten van verbetering of onderhoud van de woning (€ 25.000) verminderd met haar eigenwoningreserve. Zij kunnen in zoverre geen eigenwoningschuld hebben. Dat betekent dat de eigenwoningschuld met betrekking tot de verbouwing zowel voor de man als voor de vrouw nihil bedraagt.

Deel deze pagina

Op deze pagina