Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:051:2022:4 Eigenwoningschuld bij verkoop huidige eigen woning en aankoop nieuwe eigen woning en al verstreken looptijd

Aanleiding

Een belastingplichtige heeft een eigen woning met een eigenwoningschuld, aangegaan onder het huidige recht van € 250.000 met een verstreken looptijd van 60 maanden (5 jaren).

In het antwoord en de beschouwing wordt de eventuele realisatie van een eigenwoningreserve niet meegenomen.

De belastingplichtige koopt een nieuwe eigen woning voor € 650.000. De belastingplichtige gaat hiervoor een annuïtaire schuld van € 250.000 en een annuïtaire schuld van € 400.000 aan. Beide schulden hebben een looptijd van 360 maanden.

Vragen

Hoe hoog is het bedrag van de eigenwoningschuld van de belastingplichtige in:

  1. de situatie dat eerst de huidige eigen woning wordt verkocht en daarna de nieuwe eigen woning wordt aangekocht; en
  2. de situatie dat eerst de nieuwe eigen woning wordt aangekocht?

Antwoorden

  1. De eigenwoningschuld bedraagt nihil.
  2. De eigenwoningschuld bedraagt nihil.

Beschouwing

1. Eerst verkoop en daarna aankoop
Bij de verkoop van de huidige eigen woning wordt op grond van artikel 3.119d, eerste lid, eerste zin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) een aflossingsstand vastgesteld voor een bedrag van € 250.000 met een nog resterende looptijd van 300 maanden. Deze aflossingsstand moet op grond van artikel 3.119d, tweede lid, Wet IB 2001 worden toegepast op de nieuwe schuld van € 250.000. Als de aflossingsstand is toegepast, kan op grond van artikel 3.119c, zesde lid, Wet IB 2001 voor het meerdere een eigenwoningschuld worden aangaan, die ten minste annuïtair in ten hoogste 360 maanden volledig moet worden afgelost. Doordat beide schulden voor de nieuwe eigen woning een looptijd hebben van 360 maanden, is de aflossingsstand niet toegepast. Er wordt hierdoor niet voldaan aan de contractuele aflossingsverplichting van artikel 3.119a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001. Dit betekent dat beide schulden in box 3 vallen. De aflossingsstand vervalt niet, maar blijft op grond van artikel 3.119d, derde lid, Wet IB 2001 behouden.

2. Eerst aankoop
Bij de aankoop van de nieuwe eigen woning, terwijl de huidige eigen woning er nog is, gaat de aflossingseis met toepassing van de stand en looptijd van de aflossing ter zake van de tot de eigenwoningschuld behorende schuld op grond van artikel 3.119f, eerste lid, Wet IB 2001 (verhuisregeling) over van de te vervreemden eigen woning naar de schuld van de nieuwe eigen woning. Die nieuwe schuld moet verdergaan met waar de oude schuld is gebleven qua stand en looptijd. Als die nieuwe schuld daar niet aan voldoet, gaat die schuld over naar box 3. Dat geldt voor beide schulden van € 250.000 en € 400.000, als geen van deze schulden verder gaat met de stand en looptijd van de schuld op de oude eigen woning. Als voor de schuld van € 250.000 wel een looptijd was overeengekomen van 300 maanden, had voor de schuld van € 400.000 mogen worden uitgegaan van een looptijd van 360 maanden.

Dit wordt bevestigd in de hierna opgenomen wetsgeschiedenis, waarin is bepaald dat het aflossingsschema voor de nieuwe eigen woning moet worden voortgezet en dat vervolgens voor het meerdere een nieuw annuïtair aflossingsschema gaat gelden.

“Hiermee wordt – net als in het huidige artikel 3.120, derde lid, van de Wet IB 2001 bepaald is met betrekking tot de 30-jaarstermijn – geregeld dat bij een verhuizing het ten minste annuïtaire aflossingsschema voor de nieuwe woning moet worden voortgezet vanaf het punt waar men in het ten minste annuïtaire aflossingsschema voor de oude woning was gebleven op het moment direct voorafgaand aan het aangaan van de schuld voor de nieuwe woning, voor zover de nieuwe schuld de oude schuld niet overtreft en dat voor het meerdere – dat resteert na toepassing van de beschikking aflossingsstand- in beginsel een nieuw ten minste annuïtair aflossingsschema gaat gelden.” (Kamerstukken II 2012/13, 33405, nr. 3, p. 36)

“Bij het voorgestelde systeem voor de fiscale behandeling van de eigen woning zijn regels gesteld die waarborgen dat een eenmaal gestart aflossingsschema van een eigenwoningschuld moet worden voortgezet door de belastingplichtige voor zijn eigenwoningschuld.” (Kamerstukken II 2012/13, 33405, nr. 3, p. 28)

Deel deze pagina

Op deze pagina