Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:051:2023:3 Overeenkomst van geldlening waarin is overeengekomen dat een deel van het ter beschikking gestelde bedrag vrijwel direct wordt afgelost met een schenking van geldverstrekker

Aanleiding

Een belastingplichtige heeft een woning gekocht. De woning is een eigen woning. Voor de aankoop van de eigen woning is de belastingplichtige een familielening van € 200.000 aangegaan. In de overeenkomst van geldlening is bepaald dat:

  • enkele dagen later een aflossing van € 50.000 plaatsvindt doordat dit bedrag wordt geschonken door de geldverstrekker van de familielening aan de belastingplichtige; en
  • het resterende bedrag van € 150.000 pas na vijf jaar na het aangaan van de geldlening annuïtair in 300 maanden volledig wordt afgelost.

Vraag

  1. Wat is de hoogte van het bedrag van de geldlening, als een deel van het ter beschikking gestelde bedrag volgens de overeenkomst van geldlening vrijwel direct wordt afgelost door schenking van diezelfde geldverstrekker?
  2. Wat is de hoogte van de eigenwoningschuld van de belastingplichtige?

Antwoord

  1. Er is sprake van een overeenkomst van geldlening voor een bedrag van
    € 150.000.
  2. De eigenwoningschuld van de belastingplichtige bedraagt nihil.

Beschouwing

1. Geldlening

In artikel 7:120, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is opgenomen dat de overeenkomst van geldlening een kredietovereenkomst is waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen.

Er moet dus sprake zijn van een terugbetalingsverplichting. Op de terugbetalingsverplichting zijn de artikelen 6:111 tot en met 6:126 BW van toepassing. Ontbreekt deze terugbetalingsverplichting in het geheel, dan is civielrechtelijk (en ook fiscaal) geen sprake van een geldlening. Bij de beantwoording van de vraag of een geldverstrekking ook fiscaal als geldlening heeft te gelden, is in beginsel de civielrechtelijke vorm beslissend (zie HR 27 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744).

De belastingplichtige is bij de overeenkomst van geldlening met de geldverstrekker overeengekomen dat een deel (€ 50.000) van het ter beschikking gestelde bedrag vrijwel direct wordt afgelost met een schenking van de geldverstrekker. In zoverre is geen sprake van een geldlening, omdat hiervoor een reële terugbetalingsverplichting ontbreekt. Dit betekent dat slechts voor het resterende deel van de lening van € 150.000 civiel- als fiscaalrechtelijk sprake is van een geldlening.

2. Eigenwoningschuld

Op grond van artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt vanaf 2013 onder eigenwoningschuld verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige:

  1. die zijn aangegaan in verband met een eigen woning;
  2. ter zake waarvan een contractuele verplichting geldt tot het gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen overeenkomstig artikel 3.119c Wet IB 2001 (contractuele aflossingseis);
  3. ter zake waarvan aan de verplichting tot aflossing wordt voldaan (feitelijke aflossingseis);
  4. ter  zake  waarvan,  ingeval  artikel  3.119g  Wet  IB  2001  van toepassing   is,  aan   de  verplichting   tot   informatieverstrekking, bedoeld in dat artikel, wordt voldaan.

Uit de overeenkomst van geldlening blijkt dat de geldlening van € 150.000 pas na vijf jaar na het aangaan van de overeenkomst annuïtair in 300 maanden volledig wordt afgelost. Dit betekent dat niet wordt voldaan aan de contractuele aflossingsverplichting als bedoeld in artikel 3.119a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001. Daarmee kwalificeert de geldlening van € 150.000 niet als eigenwoningschuld en valt deze in box 3.

Deel deze pagina

Op deze pagina