Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:051:2024:6 Gedeeltelijk aflossen bestaande eigenwoningschuld, oversluiten bestaande eigenwoningschuld en eigenwoningschuld en aangaan nieuwe schuld voor verbouwing

Aanleiding

Een belastingplichtige heeft in 2010 zijn eerste eigen woning gekocht voor € 200.000 en is hiervoor een lening aangegaan. In 2015 heeft hij vervolgens € 30.000 geleend voor een verbouwing. De verbouwingslening voldoet aan de voorwaarden voor kwalificatie van een eigenwoningschuld (hierna: EWS). In 2018 heeft de belastingplichtige € 20.000 afgelost op de bestaande eigenwoningschuld (hierna: BEWS) van € 200.000.

De leningen van de belastingplichtige bestaan in 2023 uit:

  1. Een BEWS van € 180.000, waarbij een resterende renteaftrektermijn tot 2040 (17 jaren resterend) geldt; en
  2. Een EWS van € 22.000, waarbij een resterende aflos- en renteaftrektermijn tot 2045 (264 maanden resterend) geldt.

De belastingplichtige sluit in 2023 de leningen over naar een andere bank. Daarnaast gaat hij een annuïtaire lening van € 50.000 voor een verbouwing van zijn eigen woning aan.  

Vraag

Welke BEWS en EWS heeft de belastingplichtige na het oversluiten van de leningen en het aangaan van de verbouwingslening en hoe lang is de rente aftrekbaar?

Antwoord

De belastingplichtige heeft na het oversluiten van de leningen en het aangaan van de verbouwingslening:

  1. Een BEWS van € 180.000, waarbij een resterende renteaftrektermijn tot 2040 (17 jaren resterend) geldt.
  2. Een EWS van € 22.000, waarbij een resterende aflos- en renteaftrektermijn van 264 maanden geldt.
  3. Een EWS van € 20.000, waarbij een aflostermijn van 360 maanden geldt en een resterende renteaftrektermijn van 204 maanden.
  4. Een EWS van € 30.000, waarbij een aflos- en renteaftrektermijn van 360 maanden geldt.

Beschouwing

1. BEWS

Tussentijdse gedeeltelijke aflossingen op een BEWS stuiten de 30-jaarstermijn niet
Op basis van artikel 10bis.10, eerste lid, tweede zin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt de 30-jaarstermijn voor het recht op renteaftrek gestuit als de gehele schuld wordt afgelost. Tussentijdse gedeeltelijke aflossingen stuiten de 30-jaarstermijn niet. Bij gedeeltelijke aflossingen blijft de 30-jaarstermijn ter grootte van de oorspronkelijke omvang van de hoofdsom doorlopen (Kamerstukken II 1999/00, 26727, nr. 19, p. 33-35).

Bij oversluiten van een BEWS wordt de resterende renteaftrektermijn meegenomen

In artikel 10bis.10, eerste lid, derde zin, Wet IB 2001 is opgenomen dat als de BEWS wordt overgesloten, de resterende renteaftrektermijn van de vernieuwde BEWS wordt beïnvloed door de verstreken renteaftrektermijn van de overgesloten schuld. De nog resterende renteaftrektermijn is 30 jaar verminderd met de verstreken renteaftrektermijn van de overgesloten schuld (Kamerstukken II 2012/13, 33405, nr. 3, p. 48).     

Aflossen van de BEWS en herleven overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden

In artikel 10bis.1, derde lid, eerste zin, Wet IB 2001 is geregeld dat als na 31 december 2012 op de BEWS wordt afgelost, het bedrag van de BEWS wordt verminderd met die aflossing. In artikel 10bis.1, derde lid, tweede zin, Wet IB 2001 is vervolgens bepaald dat onder aflossen niet wordt verstaan het geheel of gedeeltelijk aflossen van de BEWS, voor zover tot ten hoogste het afgeloste bedrag uiterlijk op 31 december van het daaropvolgende kalenderjaar opnieuw een schuld in verband met een eigen woning bestaat. 

Gevolgen in de voorgelegde situatie
Voor de belastingplichtige geldt het volgende:

  • voor een bedrag van € 180.000 is sprake van een BEWS en geldt een resterende renteaftrektermijn van 17 jaar (30 jaar - 13 jaar). De renteaftrektermijn loopt dus tot 2040; en
  • door de gedeeltelijke aflossing van de BEWS in 2018 heeft de belastingplichtige voor een bedrag van € 20.000 ook nog een resterende renteaftrektermijn van 17 jaar (30 jaar - 13 jaar). Voor dit bedrag is de kwalificatie als BEWS niet meer mogelijk.

2. EWS

Bij oversluiten van een EWS wordt verder gegaan met resterende looptijd

Bij het oversluiten van een EWS moet verder worden gegaan met de nog resterende looptijd van de totale maximale looptijd van 360 maanden op de voorgaande schuld op het laatste moment dat de schuld bestond (Kamerstukken II 2012/13, 33405, nr. 3, p. 27). De formule in artikel 3.119c Wet IB 2001 regelt zowel de snelheid van aflossen als de maximale periode van renteaftrek (Kamerstukken II 2013/14, 33756, nr. 3, p. 44).  

Bij oversluiten hoeft voor de aflossingstermijn geen rekening te worden gehouden met de resterende renteaftrektermijn van een eerdere BEWS

Op basis van artikel 3.119c, vierde lid, Wet IB 2001 komt bij het oversluiten van een EWS de verstreken renteaftrektermijn van een BEWS (artikel 10bis.1, eerste lid, Wet IB 2001) en schulden die van 2001 tot en met 2012 behoorden tot de eigenwoningschuld niet in mindering op de maximale aflostermijn.

Bepalen van de maximale looptijd van de schuld bij oversluiten en de rol van de resterende renteaftrektermijn van een eerdere BEWS

Artikel 3.119c, derde lid, Wet IB 2001 bevat de formule waaraan een schuld die is overgesloten naar een nieuwe schuld moet voldoen. Deze formule bepaalt de omvang van de schuld en de resterende maximale looptijd van de schuld. Artikel 3.119c, vijfde lid, Wet IB 2001 bepaalt vervolgens de wijze van toerekening van de maximale looptijd van de schulden ingeval sprake is van verschillende maximale looptijden en de gezamenlijke omvang van de nieuwe schulden lager is dan de voorgaande schulden. Alleen de EWS van € 22.000 wordt overgesloten naar een nieuwe schuld met dezelfde omvang. Artikel 3.119c, vijfde lid, Wet IB 2001 is derhalve niet van toepassing.

De oversluitbepaling van artikel 3.119c, derde lid, juncto artikel 3.119c, vijfde lid, Wet IB 2001 heeft niet tot doel om alsnog een resterende renteaftrektermijn van een eerdere BEWS toe te passen. De resterende aflos- en renteaftrektermijn van de EWS van € 22.000 bedraagt daarom 264 maanden.                

Rekening houden met de resterende renteaftrektermijn van de eerdere BEWS
Op basis van artikel 3.119a, zesde lid, onderdeel e, Wet IB 2001 behoren schulden waarvan de maximale looptijd van 360 maanden is verstreken niet meer tot de EWS. Als een belastingplichtige vanaf 2001 een periode van renteaftrek heeft gehad over een schuld die van 2001 tot en met 2012 behoorde tot de eigenwoningschuld of tot een BEWS, moet voor het bepalen van de renteaftrektermijn bij eigenwoningschulden op basis van artikel 3.119a, zevende lid, Wet IB 2001 met die eerdere periode van renteaftrek rekening worden gehouden (Kamerstukken II 2013/14, 33756, nr. 3, p. 38, 39 en 44).

Voor de verbouwingslening in 2023 van € 50.000 geldt een aflostermijn van 360 maanden en moet voor een bedrag van € 20.000 (periode 2010-2023) rekening worden gehouden met de renteaftrektermijn van de eerdere BEWS. De resterende renteaftrektermijn bedraagt daardoor 204 maanden (360 - 156).

Voor het meerdere weer opnieuw een maximale looptijd van 360 maanden voor aflossing en renteaftrek

Voor het meerdere geldt op basis van artikel 3.119c, zesde lid, Wet IB 2001 weer opnieuw een maximale looptijd van 360 maanden voor aflossing en renteaftrek (Kamerstukken II 2012/13, 33950, nr. 3, p. 5, Kamerstukken II 2012/13, 33405, nr. 3, p. 28 en Kamerstukken II 2012/13, 33756, nr. 3, p. 46 en 47). Voor de verbouwingslening in 2023 van € 50.000 geldt voor een bedrag van € 30.000 een aflos- en renteaftrektermijn van 360 maanden.

Deel deze pagina

Op deze pagina