Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:051:2024:7 Eigenwoningschuld en gevolgen aflossingsstand en  renteaftrekverleden in de periode 2001 tot en met 2012

Aanleiding

In 2001 gaat de belastingplichtige een schuld aan in verband met de verwerving van zijn eerste eigen woning. De schuld bedraagt € 60.000 en is een eigenwoningschuld. In 2011 is de schuld volledig afgelost. De belastingplichtige heeft daardoor tien jaar renteaftrek genoten voor een bedrag van € 60.000 (hierna: renteaftrekverleden).

In 2013 gaat de belastingplichtige zijn woning verbouwen en gaat hiervoor een schuld van € 60.000 aan. Deze schuld moet ten minste annuïtair in ten hoogste 360 maanden volledig worden afgelost om te kwalificeren als eigenwoningschuld (artikel 3.119c, derde lid, juncto vierde lid, onderdeel b, juncto zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)). De renteaftrek eindigt na 240 maanden doordat rekening moet worden gehouden met het renteaftrekverleden van de schuld in de periode tussen 2001 en 2011.

In 2023 verkoopt de belastingplichtige zijn eigen woning. Op dat moment bedraagt de eigenwoningschuld € 40.000. De aflossingsstand bedraagt hierdoor na verkoop € 40.000 met een resterende looptijd van 240 maanden en een resterende renteaftrektermijn van 120 maanden.

Vervolgens koopt de belastingplichtige in 2023 een nieuwe eigen woning. Er is in dit voorbeeld geabstraheerd van een eventuele eigenwoningreserve.

Vraag

Welke resterende aflos- en renteaftrektermijn gelden voor de schuld(en) voor de nieuwe eigen woning om deze schuld(en) als eigenwoningschuld(en) te kunnen aanmerken?

Antwoord

De volgende resterende aflos- en renteaftrektermijn gelden om de schuld(en) als eigenwoningschuld(en) aan te merken:

  • € 40.000 met een resterende aflostermijn van 240 maanden en een renteaftrektermijn van 120 maanden;
  • € 20.000 met een resterende aflos- en renteaftrektermijn van 360 maanden; en
  • Voor het meerdere geldt eveneens een resterende aflos- en renteaftrektermijn van 360 maanden.

Beschouwing

In artikel 3.119a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 is de contractuele aflossingsverplichting opgenomen. Deze voorwaarde houdt in dat met betrekking tot de aangegane schuld een contractuele verplichting moet gelden tot het gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen overeenkomstig artikel 3.119c Wet IB 2001 (aflossingseis).

Aflostermijn

Op basis van artikel 3.119c, vierde lid, Wet IB 2001 juncto artikel 3.119a, zesde lid, onderdeel e, juncto zevende lid, Wet IB 2001 geldt voor bestaande eigenwoningschulden (artikel 10bis.1, eerste lid, Wet IB 2001) en schulden die van 2001 tot en met 2012 behoorden tot de eigenwoningschuld dat de aldaar verstreken looptijden niet in mindering op de maximale looptijd van 360 maanden komen.

Aflossingsstand

Als op de vorige eigen woning een eigenwoningschuld rustte, heeft dit tot gevolg dat bij de vervreemding van de vorige eigen woning een aflossingsstand wordt vastgesteld (artikel 3.119d, eerste lid, Wet IB 2001). Deze aflossingsstand moet vervolgens worden toegepast op het moment dat een eigenwoningschuld wordt verhoogd of als na een periode zonder eigenwoningschuld opnieuw een eigenwoningschuld ontstaat. Bijvoorbeeld bij de aankoop van de nieuwe eigen woning. Op basis van artikel 3.119d, tweede lid, Wet IB 2001 moet de nieuwe schuld voor het bedrag van de aflossingsstand met de resterende looptijd van de aflossingsstand verder gaan. Dit betekent dat de belastingplichtige voor een schuld van € 40.000 verder moet gaan met de resterende looptijd van 240 maanden.

Als de aflossingsstand geheel is toegepast, komt deze op basis van artikel 3.119d, derde lid, Wet IB 2001 te vervallen.

Voor zover de belastingplichtige een hogere schuld voor de verwerving van de eigen woning is aangegaan dan het bedrag van de aflossingsstand, geldt voor de nieuwe schuld een maximale looptijd van 360 maanden (artikel 3.119c, zesde lid, Wet IB 2001).

Renteaftrektermijn

Op basis van artikel 3.119a, zevende lid, Wet IB 2001 moet voor de periode van renteaftrek rekening worden gehouden met de eerder genoten renteaftrek voor bestaande eigenwoningschulden en schulden die van 2001 tot en met 2012 behoorden tot de eigenwoningschuld (Kamerstukken II 2013/14, 33756, nr. 3, p. 44).

Gevolgen in de voorgelegde situatie

De verbouwingslening van € 60.000 die in 2013 is aangegaan, heeft een aflostermijn van 360 maanden en een resterende renteaftrektermijn van 240 maanden. Het renteaftrekverleden van € 60.000 over de periode 2001-2011 is daarmee in z’n geheel toegepast. De verbouwingslening is op het moment van verkoop van de woning afgelost naar € 40.000. De aflossingsstand bedraagt op dat moment € 40.000 met een resterende aflostermijn van 240 maanden en een resterende renteaftrektermijn van 120 maanden. Bij de aankoop van de nieuwe woning moet de belastingplichtige deze aflossingsstand van € 40.000, met een aflostermijn van 240 maanden voortzetten om de nieuwe schuld als eigenwoningschuld te kunnen aanmerken. Op deze schuld rust een resterende renteaftrektermijn van 120 maanden. Dit betekent dat in 2033 de volledige renteaftrektermijn is benut waardoor de schuld niet langer wordt aangemerkt als eigenwoningschuld en overgaat naar box 3.

Voor het meerdere geldt een resterende aflos- en renteaftrektermijn van 360 maanden.

Deel deze pagina

Op deze pagina