Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:051:2025:3 Eigenwoningreserve bij vervreemding eigen woning waartoe meer dan één belastingplichtige gerechtigd is en een van beiden op grond van de huwelijkse voorwaarden meer overwaarde ontvangt

Aanleiding

X en Y zijn getrouwd onder huwelijkse voorwaarden met koude uitsluiting en zijn beiden voor 50% eigenaar van een woning. De aankoop van de woning hebben ze gezamenlijk gefinancierd met een eigenwoningschuld, waarvoor ze allebei voor 50% draagplichtig zijn. Tijdens het huwelijk betaalt X 75% van de totale woonlasten. In de huwelijkse voorwaarden is daarom afgesproken dat X bij ontbinding van het huwelijk en verkoop van de woning 75% van de overwaarde ontvangt en Y 25%.

X en Y gaan scheiden en de woning wordt verkocht met een overwaarde van € 100.000 (verkoopopbrengst van € 500.000 - eigenwoningschuld van € 400.000). Op grond van de huwelijkse voorwaarden ontvangt X € 75.000 en Y € 25.000.

Vraag

Wat is de eigenwoningreserve van X en Y?

Antwoord

Zowel X als Y realiseert een eigenwoningreserve van € 50.000.

Beschouwing

Individuele benadering

Op grond van artikel 3.119aa, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt bij de vervreemding van een eigen woning het vervreemdingssaldo eigen woning toegevoegd aan de eigenwoningreserve. Het vervreemdingssaldo eigen woning (overwaarde) is de waarde van de tegenprestatie bij vervreemding van een eigen woning, verminderd met de kosten ter zake van die vervreemding en verminderd met de eigenwoningschuld voor de woning. Het oorspronkelijke uitgangspunt van de per 2004 ingevoerde bijleenregeling is een individuele benadering. De eigenwoningreserve wordt individueel bepaald en is aan de persoon gebonden (Kamerstukken II 2020/21, 35572, nr. 98, p. 3). In onderdeel 2 van het vervallen besluit van de Minister van Financiën van 26 augustus 2010 (Stcrt. 2010. 13576) is het volgende vermeld:

“De bijleenregeling wordt toegepast op het niveau van de belastingplichtige. De vaststelling van de aanwezigheid (en hoogte) van een eigenwoningschuld gebeurt op het niveau van een individuele belastingplichtige. Bij (fiscale) partners is de civielrechtelijke eigendomsverhouding en ieders aandeel in de schuld bepalend. Bij echtgenoten die in wettelijke gemeenschap zijn gehuwd, is het uitgangspunt dat ieder de halve eigen woning (onverdeelde helft) en bijbehorende eigenwoningschuld heeft.”

NB: onderdeel 2 is bij het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 3 oktober 2024 vervallen, omdat dit onderdeel een voorlichtend karakter heeft en geen beleid bevat.

Met ingang van 1 januari 2013 is de wet gewijzigd. In de wetsgeschiedenis is toegelicht dat vanaf dat moment bij vervreemding van een eigen woning van belang is wie economisch is gerechtigd tot het vervreemdingssaldo eigen woning en dus de woning en de eigenwoningschuld (Kamerstukken I 2012/13, 33405, nr. C, p. 15). Wanneer de economische eigendomsverhouding afwijkt van de civielrechtelijke eigendomsverhouding is de economische eigendomsverhouding doorslaggevend. Met betrekking tot ieders aandeel in de schuld is de onderlinge draagplicht bepalend, niet de mate van aansprakelijkheid voor de schuld. Ieders aandeel in de schuld wordt bepaald door het van toepassing zijnde huwelijksgoederenregime dan wel de vermogensrechtelijke uitgangspunten bij samenwonen (Kamerstukken II 2020/21, 35572, nr. 98, p. 7-8 en Kamerstukken II 2020/21, 35928, nr. 3, p. 3).

‘Gerechtigd zijn tot’ in de zin van artikel 3.119aa, vijfde lid, Wet IB 2001

Artikel 3.119aa, vijfde lid, Wet IB 2001 bepaalt dat de eigenwoningreserve die ontstaat door de vervreemding van een eigen woning waartoe meer dan een belastingplichtige gerechtigd is, aan elk van hen wordt toegerekend naar de mate waarin zij gerechtigd zijn tot het vervreemdingssaldo eigen woning. Ook hier wordt weer uitgegaan van een toerekening op basis van de economische gerechtigdheid. Zie in dit kader bijvoorbeeld Kamerstukken II 2012/13, 33405, nr. 3, p. 25, waarin het volgende is vermeld:

“In het nieuwe systeem van de fiscale behandeling van de eigen woning geldt geen keuzeregeling meer voor toerekening van de eigenwoningreserve, maar geldt dat steeds wordt vastgehouden aan de economische gerechtigdheid tot inkomen en vermogen.”

Huwelijkse voorwaarden

In de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat X bij ontbinding van het huwelijk en verkoop van de woning een groter aandeel in de overwaarde krijgt toebedeeld dan Y. In de wetsgeschiedenis is aangegeven dat met contractuele afspraken geen rekening wordt gehouden bij het bepalen van de eigenwoningreserve (Kamerstukken II 2013/14, 33752, nr. 21, p. 6). Contractuele afspraken over de verdeling van de overwaarde hebben dus geen invloed op de economische gerechtigdheid. Zoals aangegeven, wordt de economische gerechtigdheid bepaald aan de hand van de eigendomsverhouding van de woning en draagplicht voor de schuld.

Eigenwoningreserve

De verkoopopbrengst van de woning bedraagt € 500.000. Het gevolg van hetgeen hiervoor is aangehaald, is dat X en Y ieder voor de helft zijn gerechtigd tot deze verkoopopbrengst. De eigenwoningschuld bedraagt op het moment van verkoop € 400.000. X en Y hebben dus ieder een eigenwoningschuld van € 200.000. Het vervreemdingssaldo eigen woning bedraagt daardoor voor ieder € 50.000 (€ 250.000 - € 200.000). Dit bedrag wordt toegevoegd aan de eigenwoningreserve. X realiseert dus een eigenwoningreserve van € 50.000 en Y realiseert eveneens een eigenwoningreserve van € 50.000.

Deel deze pagina