KG:051:2025:5 Aflossen annuïtaire lening waarbij voor een deel recht op overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden bestaat en herleven overgangsrecht
Publicatiedatum 28-05-2025, 13:26 | Laatste update 28-05-2025, 13:26 |
Aanleiding
Een belastingplichtige heeft een eigen woning. Voor de aankoop van de eigen woning is de belastingplichtige een annuïtaire lening van € 300.000 aangegaan. Voor deze lening geldt het volgende:
- voor een deel van € 100.000 kwalificeert de lening als bestaande eigenwoningschuld (hierna: BEWS) in de zin van artikel 10bis.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001); en
- voor het resterende deel van € 200.000 kwalificeert de lening als eigenwoningschuld (hierna: EWS) in de zin van artikel 3.119a, eerste lid, Wet IB 2001.
Vraag
- Kan de aflossing op de lening geheel worden toegerekend aan het deel dat een EWS is?
- Zo nee, herleeft op grond van artikel 10bis.1, derde lid, tweede zin, Wet IB 2001 het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden voor het afgeloste bedrag dat kan worden toegerekend aan het deel dat een BEWS is?
Antwoord
- Nee, de aflossing op de lening moet pro rata worden toegerekend aan het deel van de lening dat een BEWS is en aan het deel van de lening dat een EWS is.
- Nee, tenzij tot ten hoogste het afgeloste bedrag uiterlijk op 31 december van het daaropvolgende kalenderjaar opnieuw een schuld in verband met een eigen woning bestaat.
Beschouwing
1. Aflossing annuïtaire lening
In de voorgelegde casus heeft de belastingplichtige één annuïtaire lening afgesloten voor de eigen woning. De gehele lening valt in dit geval in box 1. Het uitgangspunt is dan dat een aflossing op de lening pro rata wordt toegerekend aan het deel van de lening dat een BEWS is en aan het deel van de lening dat een EWS is. De belastingplichtige kan dus niet zelf kiezen aan welk deel van de lening hij de aflossing toerekent.
In onderdeel 3.1.2 van het besluit van de Minister van Financiën van 10 juni 2010 (Stcrt. 2010, 8462) is goedgekeurd dat een belastingplichtige een vrije keuze heeft bij aflossing van een lening, die zowel is besteed aan de eigen woning als aan consumptieve doeleinden. Het leningdeel voor de eigen woning valt in dat geval in box 1, het leningdeel voor de consumptieve besteding valt in box 3. Op basis van de goedkeuring kan de belastingplichtige bij aflossing van deze lening zelf kiezen aan welk vermogensbestanddeel of welk deel van de lening hij de aflossing toerekent. Vanaf 1 januari 2013 kunnen er ook andere gemengde leningen ontstaan, bijvoorbeeld zoals in de voorgelegde casus waarbij een deel van de lening kwalificeert als BEWS en een deel als EWS. Op deze situatie ziet de goedkeuring uit het besluit echter niet.
2. Aflossen BEWS en herleven overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden
In artikel 10bis.1, derde lid, eerste zin, Wet IB 2001 is geregeld dat als na 31 december 2012 op de BEWS wordt afgelost, het bedrag van de BEWS wordt verminderd met die aflossing. In artikel 10bis.1, derde lid, tweede zin, Wet IB 2001 is vervolgens bepaald dat onder aflossen niet wordt verstaan het geheel of gedeeltelijk aflossen van de BEWS, voor zover tot ten hoogste het afgeloste bedrag uiterlijk op 31 december van het daaropvolgende kalenderjaar opnieuw een schuld in verband met een eigen woning bestaat. Deze bepaling roept de vraag op of het mogelijk is om dan een deel van de resterende EWS aan te merken als BEWS. Dat is niet mogelijk. In de voorgelegde casus is namelijk geen sprake van een nieuwe eigenwoningschuld. De schuld in verband met de eigen woning bestond immers al. De schuld kwalificeert bovendien als EWS in de zin van artikel 3.119a, eerste lid, Wet IB 2001. De tekst van artikel 10bis.1, derde lid, tweede zin, Wet IB 2001 veronderstelt namelijk dat er opnieuw een schuld in verband met een eigen woning bestaat. Dit is pas het geval als de belastingplichtige bijvoorbeeld een nieuwe lening voor de verwerving, verbetering of onderhoud van een (andere) eigen woning aangaat. In dat geval kan het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden herleven, voor zover uiterlijk op 31 december van het daaropvolgende kalenderjaar opnieuw een schuld in verband met een eigen woning bestaat. Het overgangsrecht kan herleven tot ten hoogste het afgeloste bedrag.