KG:052:2022:5 Openbare universiteit, openbaar lichaam, artikel 15 lid 1, onderdeel c WBR
Publicatiedatum 16-02-2023, 13:31 | Laatste update 05-06-2023, 14:48 |
Aanleiding
Een openbare universiteit in Nederland heeft van de gemeente percelen grond verkregen. In de akte heeft de verkrijger (de universiteit) een beroep gedaan op de vrijstelling overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15, lid 1, onderdeel c van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR). Op grond van artikel 15, lid 1, onderdeel c van de WBR is vrijgesteld onder andere de verkrijging door een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet (hierna: GW).
Vraag
Kan een openbare universiteit als een dergelijk openbaar lichaam worden aangemerkt en heeft zij aldus recht op deze subjectieve vrijstelling overdrachtsbelasting?
Antwoord
Ja, een openbare universiteit is aan te merken als een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 GW. De vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel c van de WBR is dus van toepassing bij de verkrijging van onroerende zaken door een openbare universiteit. Ten overvloede, een bijzondere universiteit is niet aan te merken als een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 GW.
Beschouwing
Wettelijke bepaling
Artikel 15, lid 1, onderdeel c van de WBR:
“Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is van de belasting vrijgesteld de verkrijging door de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, de politie, een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet, een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, gevormd krachtens een door de Staat met een of meer andere publiekrechtelijke lichamen aangegane gemeenschappelijke regeling.”
Jurisprudentie
In zijn arrest van 10 maart 2006 (nr. 39.339) concludeert de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2006:AU7739) in rechtsoverweging 3.4 dat:
“de wetgever heeft beoogd zoveel mogelijk publiekrechtelijke lichamen te betrekken in de onderhavige vrijstelling. De geschiedenis van de totstandkoming van de vrijstelling bevat voorts geen aanwijzing voor de veronderstelling dat de wetgever met de toevoeging van de woorden “in de zin van artikel 162 [later: 134] van de Grondwet” aan het begrip “openbaar lichaam” enige bepaalde (beperkende) betekenis op het oog heeft gehad. Daarbij komt dat de grenzen van het begrip “(andere) openbare lichamen” in het kader van artikel 134 van de Grondwet niet scherp omschreven zijn (zie onderdeel 5 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). Gelet op dit een en ander is belanghebbende – een publiekrechtelijk lichaam met publieke taken – voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet aan te merken als een ‘openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet’.“
De Hoge Raad kiest derhalve voor een ruime interpretatie van de vrijstelling: alle publiekrechtelijke rechtspersonen (lichamen met publieke taken) komen voor toepassing van de vrijstelling in aanmerking. Een publiekrechtelijk lichaam is rechtspersoon, indien de desbetreffende wet dat bepaalt. Op rechtspersonen van Boek 2 BW is de vrijstelling niet van toepassing, ook niet indien die rechtspersoon is opgericht door een publiekrechtelijk lichaam.
Op grond van artikel 1.3, eerste lid van de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) hebben universiteiten tot taak het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs en het verrichten van wetenschappelijk onderzoek.
In lid 2 van artikel 1.8 WHW jo. Bijlage behorende WHW in sub a en h is een limitatief overzicht beschreven welke universiteiten rechtspersoonlijkheid bezitten. Dit zijn de openbare universiteiten te Leiden, Groningen, Amsterdam, Utrecht, Delft, Wageningen, Eindhoven, Enschede, Rotterdam, Maastricht (allen onder sub a) en de open Universiteit te Heerlen (sub h).
Oftewel de openbare universiteiten en de open Universiteit betreffen publiekrechtelijke lichamen met publieke taken en zijn aan te merken als een openbaar lichaam in de zin van artikel 162 Grondwet. Deze universiteiten kunnen dus bij verkrijgingen een beroep doen op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel c van de WBR.
Op de volgende website is een overzicht opgenomen van publiekrechtelijke rechtspersonen: https://www.inspectie-oe.nl/toezichtvelden/overheidsinformatie/geinspecteerde-instellingen/publiekrechtelijke-zelfstandige-bestuursorganen
Voor al deze publiekrechtelijke lichamen is de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel c van de WBR van toepassing.
De bijzondere universiteiten hebben een privaatrechtelijke rechtsvorm namelijk vereniging (die in Amsterdam) of stichting (die in Nijmegen en Tilburg). Nu de bijzondere universiteiten geen publiekrechtelijk lichamen zijn, kunnen zij geen beroep doen op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel c van de WBR.
Dit laatste kwam ook aan de orde in het verslag van de commissie voor de verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van 1 november 2012 (Tweede kamer, 2012/13, 33 417, nr. 4). De commissie schrijft in haar overwegingen dat Rijksuniversiteiten een vrijstelling overdrachtsbelasting genieten niet omdat zij een onderwijsinstelling zijn, maar omdat zij publiekrechtelijke rechtspersonen zijn als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel c.