Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:063:2023:8 Erfbelasting, verval schuld uit nalatenschap bij een schenking ter zake des doods

Aanleiding

A schenkt op 83-jarige leeftijd bij onderhandse akte een schuld op zichzelf aan kind B tegen 6% rente per jaar. De hoofdsom is opeisbaar wanneer A 105 jaar oud is. A overlijdt eerder. De verschuldigde rente is betaald.

Vraag

Kan sprake zijn van een schenking des doods, ondanks dat in de onderhandse schenkingsakte is bepaald dat het schuldig erkende bedrag opeisbaar is op een bepaalde datum?

Antwoord

Ja. Indien er een grote kans is dat de schuldenaar overleden is voordat de opeisdatum is bereikt, is sprake van een schenking ter zake des doods. Uit de omstandigheden van het geval blijkt de strekking van de schenking, namelijk dat deze er op is gericht uitgevoerd te worden na het overlijden. Nu de schenking niet voldoet aan het vormvereiste van een schenking ter zake des doods (notariƫle akte), vervalt deze schuld bij het overlijden van de schuldenaar.

Beschouwing

Of sprake is van een schenking ter zake des doods hangt af van de intentie van partijen. Heeft de schenking de strekking om te worden uitgevoerd na het overlijden van de schuldenaar (artikel 7:177, eerste lid, Burgerlijk Wetboek)? Hierbij wordt de toets van de geobjectiveerde subjectiviteit aangelegd. De kans dat de schuldenaar nog in leven is wanneer de schuld opeisbaar wordt, is hier erg klein. De schuldenaar is immers al 83 jaar oud wanneer hij een bedrag schuldig erkent en deze is pas opeisbaar wanneer hij 105 jaar is. In dit soort gevallen heeft de schenking de strekking dat deze pas na het overlijden van de schenker wordt uitgevoerd. Daarom moet een dergelijke schuldigerkenning uit vrijgevigheid voldoen aan het vormvereiste van een notariĆ«le akte. Nu daar niet aan is voldaan, vervalt deze schuld bij het overlijden van de schuldenaar en behoort daarom niet tot de nalatenschap (artikel 20, derde lid, van de Successiewet 1956).  

Deel deze pagina

Op deze pagina