Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:063:2023:32 Waardering, overbedelingsschuld tweede overlijden die ziet op een woning

Aanleiding

A overlijdt zonder een testament te hebben gemaakt. Hij laat na zijn echtgenoot (B) en twee kinderen, zodat de wettelijke verdeling van toepassing is. De nalatenschap van A bevat onder meer een woning welke voor toepassing van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) wordt gewaardeerd op de WOZ-waarde. Als gevolg daarvan zijn de onderbedelingsvorderingen van de kinderen op de langstlevende echtgenoot bij het eerste overlijden fiscaal ook gewaardeerd op basis van de WOZ-waarde. De waarde in het economische verkeer van de woning is echter hoger dan de WOZ-waarde, waardoor de civiele waarde van de vorderingen van de kinderen hoger is dan de fiscale waarde. B overlijdt een jaar later. In de aangifte erfbelasting van B wordt aangegeven een overbedelingsschuld van B aan de kinderen welke gelijk is aan de (hogere) civiele waarde.

Vraag

Moet de overbedelingsschuld van de langstlevende bij diens overlijden worden bepaald aan de hand van het waarderingsvoorschrift voor woningen van artikel 21, vijfde lid, SW 1956 (WOZ-waarde)?

Antwoord

Nee. Het waarderingsvoorschrift voor woningen (WOZ-waarde) geldt niet voor de waardebepaling van de overbedelingsschuld van de langstlevende partner bij diens overlijden (ook wel het ‘tweede overlijden’ genoemd). Dit geldt ook voor andere (fiscale) waarderingsvoorschriften van artikel 21 SW 1956, zoals die voor effecten en verhuurde woningen.

De waarde van de overbedelingsschuld wordt bij het tweede overlijden bepaald aan de hand van de waarde in het economische verkeer (de civiele waarde).

Beschouwing

Het waarderingsvoorschrift van artikel 21, vijfde lid, SW 1956 geldt voor de verkrijging van (een aandeel in) een woning. Dit waarderingsvoorschrift werkt door naar de waardering van de onderbedelingsvorderingen van de kinderen bij het eerste overlijden (in de casus is dat A). Bij het overlijden van de langstlevende (in de casus is dat B) dienen de onderbedelingsvorderingen en dus ook de overbedelingsschuld van de langstlevende echter gewaardeerd te worden op de werkelijke, civielrechtelijke waarde.

Dit is ook zo geoordeeld door de Hoge Raad in het arrest van 13 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3167, BNB 1996/70. In de woorden van de Hoge Raad:

“Het is evenwel in overeenstemming met de strekking van artikel 21, lid 4, en de bewoordingen van die bepaling verzetten zich niet ertegen de daar genoemde faciliteit niet te beperken tot de verkrijging van de eigen woning of een aandeel daarin door de in die bepaling genoemde personen, maar die faciliteit tevens van toepassing te achten voor zover de waarde van het verkregene – in dit geval: de overbedelingsvorderingen – van de waarde van de eigen woning op het tijdstip van overlijden van de erflater geheel afhankelijk is. Daaraan kan niet afdoen dat bij het overlijden van de langstlevende de overbedelingsvorderingen in de dan openvallende nalatenschap gewaardeerd worden naar de werkelijke (civielrechtelijke) waarde van die vorderingen.”

Deel deze pagina