Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:063:2024:5 Onderhandse renteafspraak, schenking ter zake des doods?

Aanleiding

A overlijdt zonder een testament te hebben gemaakt. Als erfgenamen laat hij na zijn echtgenoot B en hun twee kinderen P en Q. De wettelijke verdeling is van toepassing. Een half jaar na het overlijden van A, maken de erfgenamen een onderhandse renteafspraak als bedoeld in artikel 4:13, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarbij komen zij overeen dat de onderbedelingsvorderingen van P en Q op B worden vermeerderd met een samengestelde rente van 3%. De vorderingen en de rente, zijn opeisbaar wanneer B failliet wordt verklaard, in de schuldsanering komt of is overleden. De renteafspraak wordt vermeld in de tijdig ingediende aangifte erfbelasting inzake het overlijden van A. Vijf jaar later overlijdt B. B heeft tijdens leven de overbedelingsschuld niet afgelost en de rente niet betaald.

Vraag

Komt een renteschuld die is ontstaan op basis van een onderhandse renteafspraak als bedoeld in artikel 4:13 BW, bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot voor de erfbelasting in mindering op diens nalatenschap?

Antwoord

Ja, als de renteafspraak is opgenomen in de tijdig ingediende aangifte erfbelasting van de eerst stervende echtgenoot, is de rente een schuld van de langstlevende echtgenoot.

Beschouwing

Vraagpunt uit het civiele recht

In de civielrechtelijke literatuur is aandacht besteed aan de vraag of een renteovereenkomst als bedoeld in artikel 4:13, vierde lid, BW moet worden aangemerkt als een schenking ter zake des doods.[voetnoot 1] Als dat het geval is en de renteovereenkomst is onderhands aangegaan, vervalt de schenking en daarmee de renteafspraak bij het overlijden van de schenker (artikel 7:177, eerste lid, BW). Er bestaat dan bij het overlijden van de schenker geen renteschuld meer die op diens nalatenschap (in de casus: die van B) in mindering komt. Als de renteafspraak in een notariële akte is vastgelegd, vervalt deze niet en wordt de renteschuld wel in mindering op de nalatenschap van de langstlevende echtgenoot gebracht.

Toepassing voor de erfbelasting

Als een tijdig gemaakte renteafspraak in de aangifte erfbelasting van de eerstervende echtgenoot (in de casus: A) is opgenomen, dan wordt daarmee rekening gehouden bij het vaststellen van de verkrijgingen voor de erfbelasting (artikel 1, derde lid, van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) en Kamerstukken II, 2008/09, 31930, nr. 10, p. 13). Zonder renteafspraak geniet de langstlevende voor de erfbelasting het (gedeeltelijk) vruchtgebruik over de onderbedelingsvorderingen van de kinderen. Door de renteafspraak wordt dit vruchtgebruik lager, waardoor de verkrijging van de kinderen voor de erfbelasting hoger wordt.

Voor de toepassing van de Successiewet 1956 wordt van het volgende uitgegaan. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot eveneens rekening wordt gehouden met de tijdig  gemaakte renteafspraak, mits die is opgenomen in de ingediende aangifte van de eerst stervende echtgenoot. Dit geldt ook als die renteafspraak onderhands is gemaakt. Daardoor komt de overeengekomen rente ―voor zover deze niet is uitbetaald door de langstlevende echtgenoot― voor de erfbelasting als schuld op diens nalatenschap in mindering.

Als de renteafspraak niet in de tijdig ingediende aangifte erfbelasting van de eerste overleden echtgenoot is aangegeven, is er voorshands geen aanleiding voor deze wetstoepassing.

Over niet-tijdig (dat wil zeggen buiten de aangiftetermijn) gemaakte renteafspraken bepaalt artikel 1, vierde lid, SW 1956 dat het voordeel hieruit geacht wordt krachtens schenking te zijn verkregen. Dit geldt voor zowel een notariële als een onderhands aangegane renteafspraak.[voetnoot 2]     

Voetnoten

[Voetnoot 1, terug naar tekst] Zie R.E. Brinkman, De erfrechtelijke renteovereenkomst naar oud en huidig recht, FTV 2019/11, P. Blokland, De ‘papieren’ schenking is een schenking ter zake des doods; de erfrechtelijke schenkingsovereenkomst ook?!, FTV 2012/09 en M.N. Bende, De levende materie van een schenking ter zake des doods, WPNR 2010/6989, p. 2013.

[Voetnoot 2, terug naar tekst] Tevens kan op de renteschuld die behoort tot de nalatenschap van de langstlevende artikel 10 SW 1956 van toepassing zijn.

Deel deze pagina

Op deze pagina