KG:070:2022:12 Studiebeurs aan buitenlandse studenten
Aanleiding
Een universiteit keert studiebeurzen uit aan buitenlandse studenten, die geen recht hebben op studiefinanciering in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000).
Vraag
Zijn de bedragen die maandelijks van de universiteit door buitenlandse studenten worden ontvangen belast voor de inkomstenbelasting?
Antwoord
Nee, voor zover de maandelijkse studiebeurs niet meer bedraagt dan de studiefinanciering, die de buitenlandse student zou hebben genoten indien hij daarop aanspraak kon maken.
Beschouwing
Wettelijk kader
Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen zijn onder andere “de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen.” Dit volgt uit artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen zijn nader gedefinieerd in artikel 3.101, Wet IB 2001.
In artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 staat dat tot de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen behoren de periodieke uitkeringen en verstrekkingen, die worden ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling. Het gaat om uitkeringen, die voortvloeien uit wettelijke regelingen van publiekrechtelijke aard en die in rechte vorderbaar zijn. Dat wil zeggen het recht op de uitkeringen is via de rechter af te dwingen. Bij uitkeringen en verstrekkingen van publiekrechtelijke aard valt onder andere te denken aan socialezekerheidsuitkeringen, periodiek uitbetaalde huisvestingssubsidies en uitkeringen op grond van andere subsidieregelingen, zoals studietoelagen.
Een groot aantal van de periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een publiekrechtelijke regeling zijn vrijgesteld. De vrijstelling is opgenomen in artikel 3.104, Wet IB 2001. In artikel 3.104, onderdeel e, Wet IB 2001 is bepaald dat tot de aangewezen periodieke uitkeringen niet behoren de uitkeringen als bedoeld in artikel 7.51 tot en met 7.51f, 7.51h, 7.51j en 7.51k, eerste en tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW).
In artikel 3.104, onderdeel e, Wet IB 2001 wordt onder andere verwezen naar artikel 7.51d, WHW (financiële ondersteuning in verband met internationalisering). In dit artikel staat het volgende:
- "Het instellingsbestuur kan voorzieningen treffen voor de financiële ondersteuning van een student die aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor een opleiding waarvoor aan hem nog geen graad is verleend, en noch tot een van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoort, noch de Surinaamse nationaliteit bezit.
- Het instellingsbestuur kan voorzieningen treffen voor de financiële ondersteuning van een student die buiten Nederland hoger onderwijs wenst te volgen.”
De maandelijkse studiebeurs is vrijgesteld op grond van artikel 3.104, onderdeel e, Wet IB 2001, mits de buitenlandse student niet behoort tot de groep van personen, als bedoeld in artikel 2.2, WSF 2000. Dit houdt kort gezegd in dat de buitenlandse student niet in aanmerking komt voor studiefinanciering.
In artikel 2.2, WSF 2000 staat het volgende:
- "Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen die:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit,
b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.- Onverminderd het eerste lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur groepen van personen worden aangewezen voor wie de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs betreft. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte en de vorm van deze tegemoetkoming.”
Op de vrijstelling wordt een nuancering aangebracht door hetgeen is bepaald in artikel 7.51f, WHW. De letterlijke tekst van dit artikel luidt:
“De financiële ondersteuning, bedoeld in de artikelen 7.51 tot en met 7.51e, is niet hoger dan de studiefinanciering die betrokkene geniet uit hoofde van hoofdstuk 3 van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel zou hebben genoten, indien hij daarop aanspraak zou maken of zou hebben mogen maken.”
Voorbeeld
Een buitenlandse student ontvangt vanaf september 2022 een maandelijkse studiebeurs van € 1.200. Omdat de student op grond van artikel 2.2, WSF 2000 niet in aanmerking komt voor studiefinanciering is de studiebeurs vrijgesteld. Het bedrag van de vrijstelling is echter niet hoger dan de studiefinanciering, die de student zou ontvangen indien hij daarop aanspraak zou kunnen maken.
Voor het bepalen van het bedrag van de studiefinanciering wordt aangesloten bij het maximale bedrag dat een binnenlandse student aan studiefinanciering zou mogen ontvangen (voor lening, aanvullende beurs en collegegeldkrediet). Deze bedragen zijn te raadplegen via de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Voor september t/m december 2022 zijn de maandelijkse bedragen voor studiefinanciering vastgesteld op € 1.116,95. Dit betekent dat in dit voorbeeld van het bedrag van de maandelijkse studiebeurs van € 1.200 (€ 1.200 -/- € 1.116, 95 =) € 83,05 belast is als periodieke uitkering. In de periode van september t/m december 2022 betekent dit dat een bedrag van (€ 83,05 x 4 maanden =) € 332,20 in aanmerking moet worden genomen als een belastbare periodieke uitkering.