Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:070:2022:20 Te hoge inleg op lijfrenterekening/ lijfrentebeleggingsrecht binnen drie maanden bij instelling gemeld en behaald rendement

Aanleiding

Een belastingplichtige stort op 1 november van jaar x abusievelijk € 150.000 naar een lijfrenterekening/ lijfrentebeleggingsrecht. Dit bedrag wordt direct overgeboekt naar een gekoppelde beleggersrekening. In 2,5 maanden tijd behaalt de belastingplichtige een rendement van € 10.000. Op 15 januari van jaar x+1 meldt de belastingplichtige zich bij de bank met het verzoek om de storting en het rendement (deels) terug te boeken met toepassing van onderdeel 2.5 van het Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021.

Vragen

  1. Het tegoed bedraagt inmiddels € 160.000. De belastingplichtige wil dit volledige tegoed terug laten storten. Op 1 januari van jaar x+1 bedroeg het tegoed € 158.133. Moet de bank het volledige tegoed terugstorten op basis van onderdeel 2.5 van het Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021? Als de bank het bedrag van de storting al heeft gerenseigneerd, hoe hoog moet het correctierenseignement zijn? Welk bedrag moet de belastingplichtige opgeven als bezitting in box 3, nu de peildatum van 1 januari valt tussen het moment van storting en het corrigeren?
  2. Het tegoed bedraagt inmiddels € 160.000. De belastingplichtige wil een deel van de storting (€ 125.000) en het daarop behaalde rendement terug laten storten. Op 1 januari van jaar x+1 bedroeg het tegoed € 158.133. Daarvan is € 131.778 toe te rekenen aan de storting van € 125.000. Moet de bank € 125.000 plus het daarop behaalde rendement terugstorten op basis van onderdeel 2.5 van het Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021? Als de bank het bedrag van de storting al heeft gerenseigneerd, hoe hoog moet het correctierenseignement zijn? Welk bedrag moet de belastingplichtige opgeven als bezitting in box 3, nu de peildatum van 1 januari valt tussen het moment van storting en het corrigeren?
  3. Het tegoed bedraagt door koersverliezen inmiddels € 140.000. De belastingplichtige wil het volledige tegoed terug laten storten. Op 1 januari van jaar x+1 bedroeg het tegoed € 141.867. Moet de bank het volledige tegoed terugstorten op basis van onderdeel 2.5 van het Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021? Als de bank het bedrag van de storting al heeft gerenseigneerd, hoe hoog moet het correctierenseignement zijn? Welk bedrag moet de belastingplichtige opgeven als bezitting in box 3, nu de peildatum van 1 januari valt tussen het moment van storting en het corrigeren?
  4. De belastingplichtige heeft in jaar x-1 € 9.500 gestort. In jaar x stort de belastingplichtige € 150.000. Het tegoed bedraagt daarna inclusief behaald rendement € 160.000. Alle stortingen worden op dezelfde wijze belegd. In jaar x+1 (binnen drie maanden na de storting) wil de belastingplichtige de storting van € 150.000 terug laten boeken. Het tegoed van de lijfrenterekening bedraagt op dat moment door koersverliezen € 140.000. Op 1 januari van jaar x+1 bedroeg het tegoed € 143.733. Daarvan is € 134.750 toe te rekenen aan de storting van € 150.000. Moet de bank € 140.000 terugstorten op basis van onderdeel 2.5 van het Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021? Als de bank het bedrag van de storting al heeft gerenseigneerd, hoe hoog moet het correctierenseignement zijn? Welk bedrag moet de belastingplichtige opgeven als bezitting in box 3, nu de peildatum van 1 januari valt tussen het moment van storting en het corrigeren?

Antwoorden

  1. Het rendement van € 10.000 is volledig gekoppeld aan de inleg van € 150.000. Daarom moet de inleg met het behaalde rendement (dus € 160.000) worden teruggestort op grond van onderdeel 2.5 van het Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021.

    Als de bank de storting van € 150.000 heeft gerenseigneerd, moet de bank een correctierenseignement opmaken voor hetzelfde bedrag.

    De belastingplichtige moet het tegoed van de lijfrenterekening op 1 januari opnemen als bezitting in box 3, dus € 158.133.
  2. Het rendement van € 10.000 is volledig gekoppeld aan de inleg van € 150.000. Als een deel van de inleg wordt teruggestort, is dit inclusief het daarmee behaalde positieve rendement. De terugstorting bedraagt dus € 125.000 + € 125.000/ € 150.000 * € 10.000, dus in totaal € 133.333.

    Als de bank de storting van € 150.000 heeft gerenseigneerd, moet de bank een correctierenseignement opmaken voor € 125.000.

    De belastingplichtige moet het tegoed van de lijfrenterekening op 1 januari dat is toe te rekenen aan het deel van de inleg dat wordt teruggestort opnemen als bezitting in box 3. Dat is € 131.778.

  3. Het negatieve rendement van € 10.000 is volledig gekoppeld aan de inleg van € 150.000. Daarom moet de inleg met het behaalde negatieve rendement (dus € 140.000) worden teruggestort op grond van onderdeel 2.5 van het Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021.

    Als de bank de storting van € 150.000 heeft gerenseigneerd, moet de bank een correctierenseignement opmaken voor hetzelfde bedrag.

    De belastingplichtige moet het tegoed van de lijfrenterekening op 1 januari opnemen als bezitting in box 3, dus € 141.867.

  4. Het negatieve rendement van € 20.000 is niet volledig gekoppeld aan de inleg van € 150.000. Dus moet worden bekeken welk deel van het rendement is gekoppeld aan de inleg van € 150.000.

    Het negatieve rendement is € 20.000. Daarvan is € 150.000/€ 160.000e deel toe te rekenen aan de storting van € 150.000. Dat is € 18.750. Dan moet de bank dus € 131.250 (€ 150.000 -/- € 18.750) terugstorten op grond van onderdeel 2.5 van het Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021.

    Als de bank de storting van € 150.000 heeft gerenseigneerd, moet de bank een correctierenseignement opmaken voor hetzelfde bedrag.

    De belastingplichtige moet het tegoed van de lijfrenterekening op 1 januari dat is toe te rekenen aan het deel van de inleg dat wordt teruggestort opnemen als bezitting in box 3, dus € 134.750.

Beschouwing

Box 3 aangifte:

In onderdeel 2.5 van het Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021 staat bij een melding na drie maanden dat na terugboeking de inleg geacht wordt niet te hebben plaatsgevonden. Dit kan van belang zijn voor de rendementsgrondslag van box 3. Hetzelfde geldt voor een melding binnen drie maanden, als binnen die periode de peildatum van 1 januari valt.

Deel deze pagina

Op deze pagina