Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:070:2023:12 Toegestane einddatum overbruggingslijfrente

Aanleiding

Een belastingplichtige heeft bij een verzekeraar een aanspraak op een lijfrente waarvoor na 31 december 2005 geen premies zijn voldaan. De belastingplichtige wendt de aanspraak aan voor een overbruggingslijfrente als bedoeld in artikel 10a.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De belastingplichtige komt met de verzekeraar een einddatum van de termijnen overeen die in het jaar ligt waarin de belastingplichtige de leeftijd van 60 jaar bereikt.

Vragen

  1. Is het in de volgende situaties toegestaan dat de einddatum van de lijfrentetermijnen ligt in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 60 jaar bereikt?
    1. De belastingplichtige heeft één pensioenregeling waarbij de pensioeningangsdatum op 60 jaar staat.
    2. De belastingplichtige heeft meerdere pensioenregelingen, waarbij bij één van de regelingen de pensioeningangsdatum op 60 jaar staat.
    3. De belastingplichtige heeft één pensioenregeling waarbij de pensioeningangsdatum op 65 jaar staat, maar hij is voornemens de pensioeningangsdatum te zijner tijd te vervroegen naar 60 jaar.
  2. Wat is het gevolg als de belastingplichtige, nadat de overbruggingslijfrente is ingegaan als bedoeld in situatie A, met de pensioenuitvoerder overeenkomt de pensioeningangsdatum alsnog uit te stellen?

Antwoorden

  1. Voor situaties A en B is het toegestaan dat de einddatum van de lijfrentetermijnen ligt in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 60 jaar bereikt.
    Voor situatie C is het niet toegestaan dat de einddatum van de lijfrentetermijnen ligt in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 60 jaar bereikt; de einddatum van de lijfrentetermijnen mag op zijn vroegst liggen in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt.
  2. Op het moment dat een overeengekomen pensioeningangsdatum wordt gewijzigd, voldoet de overbruggingslijfrente niet meer aan de voorwaarden van artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001. Ingevolge artikel 3.133 Wet IB 2001 wordt de waarde van de lijfrente op dat moment aangemerkt als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en daarmee gerekend tot het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1). In dat geval is revisierente verschuldigd op grond van artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Beschouwing

Als een einddatum van de termijnen wordt overeengekomen bij het ingaan van een overbruggingslijfrente, moet op dat moment worden beoordeeld of sprake is van een toegestane einddatum.

Ingevolge artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 (tekst 2005) moeten de termijnen van een overbruggingslijfrente eindigen in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt of in het jaar waarin hij een uitkering op grond van een pensioenregeling gaat genieten. Op grond van artikel 10a.1 Wet IB 2001 geldt deze bepaling nog steeds voor zover sprake is van de aldaar genoemde gevallen. Op grond van de goedkeuring in het besluit van 21 juli 2022, nr. 2022-8234, mag de uitkeringsperiode van de overbruggingslijfrente ook eindigen in het jaar waarin de belastingplichtige de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

In situatie A en B eindigen de lijfrentetermijnen in het jaar waarin de belastingplichtige een uitkering op grond van een pensioenregeling gaat genieten. Dat is fiscaal toegestaan.

In situatie C eindigen de lijfrentetermijnen in het jaar waarin de belastingplichtige 60 jaar wordt. De belastingplichtige gaat dan nog geen uitkering op grond van een pensioenregeling genieten en bereikt dan niet de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Het is dus fiscaal niet toegestaan dat de lijfrentetermijnen eindigen in het jaar waarin de belastingplichtige 60 jaar wordt.

Deel deze pagina

Op deze pagina