KG:070:2023:14 Aftrekbaarheid premies lijfrente meerderjarig invalide (klein)kind
Aanleiding
Belastingplichtige en zijn partner hebben een invalide (klein)kind. Er wordt een lijfrente afgesloten als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Het (klein)kind is op de polis opgenomen als verzekerde en enige begunstigde.
Vragen
- Bij wie zijn de premies voor de lijfrente aftrekbaar, als het (klein)kind als verzekeringnemer is opgenomen?
- Bij wie zijn de premies voor de lijfrente aftrekbaar, als de (groot)ouder als verzekeringnemer is opgenomen?
- Is een bancaire variant voor de lijfrente mogelijk?
Antwoorden
- De premies zijn aftrekbaar bij de (groot)ouder die als premiebetaler op de polis is opgenomen.
- De premies zijn aftrekbaar bij de (groot)ouder die als verzekeringnemer op de polis is opgenomen.
- Nee.
Beschouwing
Als het (klein)kind op de polis als verzekeringnemer is opgenomen, komen de premies op grond van artikel 3.124, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 als uitgaven voor inkomensvoorzieningen voor aftrek in aanmerking bij de (groot)ouder die op de polis of op een clausuleblad (premiebetalersclausule) als premiebetaler is opgenomen.
De premies zijn ook aftrekbaar bij de (groot)ouder, als die op de polis is opgenomen als verzekeringnemer en de premie betaalt. Het (klein)kind moet in dit geval ook als verzekerde en enige begunstigde zijn opgenomen op de polis.
In artikel 3.126a Wet IB 2001 ontbreekt de variant van een lijfrente voor invalide (klein)kinderen. Een bancaire variant voor een dergelijke lijfrente is daarom niet mogelijk. In Kamerstukken II 2008/09, 32128, nr. 3, p. 40 is hierover het volgende opgemerkt:
“Ook de lijfrente voor het invalide (klein)kind lijkt zich niet goed te lenen voor een bankspaarvariant. Een van de vereisten van deze faciliteit is namelijk dat het om een levenslange uitkering moet gaan. Dan is er dus per definitie sprake van een langlevenrisico. Een fictie voor een minimale uitkeringstermijn gebaseerd op de gemiddelde leeftijdsverwachting – zoals bij de lijfrentespaarrekening en lijfrentebeleggingsrecht – lijkt niet werkbaar, omdat de individuele leeftijdsverwachting, afhankelijk van de aard van de invaliditeit, sterk zal fluctueren.”