KG:070:2023:19 Verhogen van het overeengekomen gegarandeerde kapitaal van een kapitaalverzekering eigen woning na een eerdere verlaging
Publicatiedatum 27-10-2023, 10:49 | Laatste update 03-11-2023, 14:28 |
Aanleiding
De belastingplichtige heeft een kapitaalverzekering eigen woning (hierna: KEW) waarvan het overeengekomen gegarandeerde kapitaal op 31 december 2012 € 177.000 was. Nadien is het overeengekomen gegarandeerde kapitaal meerdere malen verlaagd.
Begin 2023 is het gegarandeerde kapitaal verhoogd, terwijl de looptijd gelijk is gebleven. Het gegarandeerde kapitaal is verhoogd tot maximaal € 177.000, dus het oorspronkelijk overeengekomen gegarandeerde kapitaal van vóór de eerste verlaging.
Vragen
- Leidt de verhoging van het overeengekomen gegarandeerde kapitaal in 2023 ertoe dat de KEW op grond van artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt geacht geheel tot uitkering te zijn gekomen?
- Leidt de verhoging van het overeengekomen gegarandeerde kapitaal in 2023 tot verlies van het overgangsregime van artikel 10bis.2 Wet IB 2001?
Antwoord
- Nee, deze verhoging heeft geen fictieve uitkering tot gevolg.
- Nee, deze verhoging leidt niet tot verlies van het overgangsregime van artikel 10bis.2 Wet IB 2001.
Beschouwing
Per 2013 is het niet meer mogelijk om op grond van het overgangsrecht een nieuwe KEW af te sluiten. Het fiscale regime van de KEW dat heeft gegolden vóór 2013 kan op een op 31 december 2012 bestaande KEW van toepassing blijven onder de voorwaarde dat na 31 december 2012 het overeengekomen gegarandeerde kapitaal of het bedrag van de premies niet is verhoogd en de looptijd niet is verlengd. Daarom is in artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel h, Wet IB 2001 bepaald dat een KEW wordt geacht geheel tot uitkering te zijn gekomen bij de verzekeringnemer, indien het overeengekomen gegarandeerde kapitaal op 31 december 2012 na 31 december 2012 wordt verhoogd.
Voor de toepassing van artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel h, en artikel 10bis.2, eerste lid, Wet IB 2001 is maatgevend of het overeengekomen gegarandeerde kapitaal op 31 december 2012 na 31 december 2012 is verhoogd.
Aangezien de in de vraagstelling genoemde verhoging niet leidt tot een verhoging naar een kapitaal dat hoger is dan het op 31 december 2012 overeengekomen gegarandeerde kapitaal (van vóór de eerste verlaging), leidt de verhoging niet tot een fictieve uitkering zoals bedoeld in artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel h, Wet IB 2001. Deze verhoging leidt evenmin tot verlies van de eerbiedigende werking van artikel 10bis.2, eerste lid, Wet IB 2001.
Het is mogelijk dat het overeengekomen gegarandeerde kapitaal van een KEW op 31 december 2012 na die datum wordt verhoogd naar een kapitaal dat hoger is dan het overeengekomen gegarandeerde kapitaal op 31 december 2012. In dat geval leidt die verhoging wél tot een fictieve uitkering in de zin van artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel h, Wet IB 2001 en tot verlies van de eerbiedigende werking van artikel 10bis.2, eerste lid, Wet IB 2001. Dit is alleen anders als verhoging van het overeengekomen gegarandeerde kapitaal plaatsvindt op grond van een “normale en gebruikelijke” optieclausule die al op 31 december 2012 in de overeenkomst was opgenomen. Verhoging van het overeengekomen gegarandeerde kapitaal is dus mogelijk, mits het overeengekomen gegarandeerde kapitaal op geen enkel moment hoger is dan het gegarandeerde kapitaal op 31 december 2012.