Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:070:2023:2 Vervreemden/splitsen van een kapitaalverzekering eigen woning/spaarrekening eigen woning in het kader van echtscheiding

Aanleiding

Belastingplichtige (hierna: man) en zijn partner (hierna: vrouw) hebben op beider naam een kapitaalverzekering eigen woning (hierna: KEW) dan wel een spaarrekening eigen woning (hierna: SEW). Het tegoed op de KEW/SEW behoort aan beiden voor de helft toe. In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de man de eigen woning en de eigenwoningschuld (hierna: EWS) krijgt toebedeeld en de vrouw de KEW/SEW. Bij de uitvoerder (bank/verzekeraar) heeft nog geen wijziging in de tenaamstelling van de KEW/SEW plaatsgevonden. Ofwel de KEW/SEW is nog niet volledig op naam van de vrouw gezet.

Vragen

  1. Wordt de SEW geacht volledig tot uitkering te komen wanneer 1 van beide rekeninghouders, niet zijnde fiscaal partners, geen eigen woning meer heeft in de zin van artikel 3.111, eerste en vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
  2. Dezelfde vraag voor de situatie dat beiden nog verzekeringnemer zijn van de kapitaalverzekering eigen woning (hierna: KEW).
  3. Kan de man gebruikmaken van de uitkeringsvrijstelling in de situatie dat de man de eigen woning, EWS en KEW volgens het echtscheidingsconvenant krijgt toebedeeld? Ervan uitgaande dat bij afkoop van de KEW beiden nog verzekeringnemer van de KEW zijn. Man en vrouw zijn na echtscheiding wel naar de notaris geweest om de eigen woning en EWS op naam van de man te zetten.
  4. Dezelfde situatie als bij vraag 3. Kan de vrouw gebruikmaken van de uitkeringsvrijstelling?

Antwoorden

  1. Nee. De SEW komt niet volledig fictief tot uitkering, maar slechts voor de helft, namelijk voor het aandeel van de vrouw in de SEW.
  2. Nee. Zie het antwoord bij vraag 1.
  3. Ja. De man kan voor zijn aandeel in de KEW gebruikmaken van de uitkeringsvrijstelling.
  4. Ja. Er heeft eerder een fictieve uitkering plaatsgevonden, waardoor de vrouw gebruik kon maken van de uitkeringsvrijstelling.

Beschouwing

Wettelijk kader

SEW

Het voordeel uit de SEW is wettelijk bepaald in artikel 10bis.5 Wet IB 2001. Voor de SEW zijn bij ministeriële regeling nadere regels gesteld over de toepassing van artikel 10bis.5 Wet IB 2001. In artikel 45g van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is een regeling getroffen voor de verdeling van de SEW bij meer dan 1 rekeninghouder. Deze regeling houdt in dat het tegoed van de rekening in gelijke delen wordt toegerekend aan de rekeninghouders. Dit betekent dat wanneer 1 rekeninghouder geen eigen woning meer heeft (in dit geval de vrouw) de SEW slechts voor de helft fictief tot uitkering komt. Op grond van artikel 10bis.5, vierde lid, onderdeel a Wet IB 2001 wordt de SEW geacht te zijn gedeblokkeerd indien op enig tijdstip de SEW niet meer voldoet aan de voorwaarden van het tweede lid. De helft van het tegoed dat aan de man toebehoort, blijft in stand en komt niet fictief tot uitkering. Deze vraag is ook beantwoord in vraag F.1 van de “Vragen en Antwoorden over de KEW, SEW en BEW en vóór 2001 bestaande kapitaalverzekeringen.”

Het rentebestanddeel in de uitkering uit een SEW kan zijn vrijgesteld, mits aan de voorwaarden van artikel 10bis.6 Wet IB 2001 wordt voldaan.

De vrouw kan voor haar aandeel in de SEW gebruikmaken van de uitkeringsvrijstelling zonder dat de uitkering heeft gediend voor aflossing van de EWS. Dit is bepaald in artikel 10bis.6, tweede lid, onderdeel a en artikel 10bis.7 Wet IB 2001.

KEW
Het voordeel uit de KEW is wettelijk bepaald in artikel 10bis.4 Wet IB 2001. Van een KEW is sprake zolang aan de voorwaarden van artikel 10bis.4, tweede lid, Wet IB 2001 wordt voldaan. In het derde lid is bepaald in welke situaties de KEW geacht wordt geheel tot uitkering te zijn gekomen (de zogeheten fictieve uitkeringen).

Wanneer beide partners verzekeringnemer en/of begunstigde bij leven zijn voor een KEW die bij leven uitkeert, is in fiscale zin sprake van 2 KEW’s. Het antwoord op vraag 2 is hierdoor hetzelfde als bij een SEW. Als de vrouw geen eigen woning meer heeft (gaat bijvoorbeeld huren) komt de KEW niet volledig fictief tot uitkering, maar voor de helft. De vrouw kan voor haar aandeel in de KEW gebruikmaken van de uitkeringsvrijstelling zonder dat de uitkering heeft gediend voor aflossing van de EWS (artikel 10bis.6, tweede lid, onderdeel a, Wet IB 2001).

Voor de situatie dat de KEW maar door 1 van de partners is gesloten en 1 verzekeringnemer heeft, is een goedkeuring opgenomen in paragraaf 5.2 van het besluit van 15 mei 2017, nr. 2017-81019. Door een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen gaat de verzekering vermogensrechtelijk bezien aan ieder van de partners voor de helft toebehoren. Bij beëindiging van het fiscaal partnerschap krijgen de ex-partners dan vaak ieder de helft van de bestaande KEW toebedeeld. Beide delen vormen een voortzetting van de vorige KEW (artikel 10bis.8 Wet IB 2001). De goedkeuring zorgt ervoor dat wanneer het deel van de ene ex-partner niet meer voldoet aan de voorwaarden van een KEW de andere ex-partner daar geen fiscale gevolgen van ondervindt.

In de situatie, zoals geschetst bij vraag 3, dat de KEW nog op naam van de man en de vrouw staat (het verzekeringnemerschap is nog niet aangepast), kan de man voor zijn aandeel in de KEW gebruikmaken van de uitkeringsvrijstelling. Uiteraard moet door hem wel aan de in artikel 10bis.6 gestelde voorwaarden worden voldaan. Alhoewel de gehele uitkering door de man wordt aangewend voor aflossing van de EWS heeft hij slechts recht op de uitkeringsvrijstelling voor zijn aandeel in de KEW.

Uitgaande dat de vrouw op het moment van de uitkering uit de KEW geen eigen woning en geen EWS meer heeft, heeft er eerder al een fictieve uitkering uit de KEW plaatsgevonden. Op het moment van de fictieve uitkering heeft zij gebruik kunnen maken van de uitkeringsvrijstelling op grond van artikel 10bis.6, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, Wet IB 2001.

Deel deze pagina

Op deze pagina