Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Op deze pagina

KG:070:2024:1 Lijfrentebedragen werknemer door werkgever rechtstreeks betaald aan lijfrente-aanbieder

Aanleiding

De belastingplichtige (hierna: de werknemer) heeft een lijfrente in de zin van artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De werknemer heeft deze in privé afgesloten. Hij spreekt met zijn werkgever af dat deze de bedragen voor de lijfrente (hierna: de inleg) rechtstreeks overmaakt naar de lijfrente-aanbieder.

Vraag

Kan de werknemer de inleg aftrekken als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in de zin van afdeling 3.7 van de Wet IB 2001 in de volgende situaties?

  1. De werkgever houdt de inleg in op het nettoloon van de werknemer en maakt de inleg vervolgens rechtstreeks over naar de lijfrente-aanbieder.
  2. De werkgever vergoedt de inleg voor de lijfrente en wijst deze aan als eindheffingsbestanddeel en maakt de inleg vervolgens rechtstreeks over naar de lijfrente-aanbieder.

Antwoord

  1. Ja. Om de inleg af te kunnen trekken als uitgave voor inkomensvoorzieningen in de zin van afdeling 3.7 Wet IB 2001 is vereist dat de inleg drukt op de werknemer. In situatie A is dit het geval. De werknemer kan de inleg in aftrek brengen, als de werknemer voldoende jaar- en/of reserveringsruimte heeft.
  2. Ja. De inleg is een onderdeel van het nettoloon en drukt daarmee op de werknemer. De werknemer kan de inleg in aftrek brengen, als de werknemer voldoende jaar- en/of reserveringsruimte heeft.

Beschouwing

Wettelijk kader

Om als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in de zin van artikel 3.124 Wet IB 2001 te kunnen worden aangemerkt, moeten de ingelegde bedragen op een lijfrente als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 3.125, eerste lid, en/of artikel 3.126a Wet IB 2001 drukken op de belastingplichtige.

De term 'drukken' werd ook gehanteerd onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964). Op grond van artikel 35, eerste lid, Wet IB 1964 (tekst 2000) kwamen alleen op de inkomsten drukkende kosten voor aftrek in aanmerking.

Parlementaire geschiedenis

Ten aanzien van het drukken-criterium is voor de lijfrentepremie in Kamerstukken II 1997/98, 25507, nr. 5, p. 21, het volgende aangegeven:

“Om tot aftrek te kunnen leiden voor de inkomstenbelasting dient een lijfrentepremie ten laste te komen van de belastingplichtige, dat wil onder meer zeggen dat de voldane premies niet geheel of ten dele zijn te bestrijden uit ter zake van derden ontvangen bedragen die niet tot het inkomen van de belastingplichtige behoren.”

Situatie A

Als de werkgever de inleg inhoudt op het nettoloon van de werknemer en deze inleg vervolgens overmaakt naar de lijfrente-aanbieder voor de lijfrente van de werknemer, drukt de inleg op de werknemer. Als de werknemer voldoende jaar- en/of reserveringsruimte heeft, kan hij de inleg aftrekken als uitgave voor inkomensvoorzieningen.

Situatie B

De werkgever kan de inleg aanwijzen als eindheffingsbestanddeel in de zin van artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Dit is alleen mogelijk als wordt voldaan aan de gebruikelijkheidseis. Als de werkgever de inleg aanwijst als eindheffingsbestanddeel neemt hij de belastingheffing over de inleg voor zijn rekening (al dan niet via de vrije ruimte van de werkkostenregeling).

Als de werkgever een deel van het brutoloon aanwijst als eindheffingsbestanddeel en de werkgever dit deel gebruikt als inleg voor de lijfrente van de werknemer, drukt de inleg op de werknemer. Dit deel van het brutoloon vormt immers daardoor nettoloon voor de werknemer en verlaat op deze wijze het vermogen van de werknemer. Als de werknemer voldoende jaar- en/of reserveringsruimte heeft, kan hij de inleg aftrekken als uitgave voor inkomensvoorzieningen.

Let op!
De inleg voor een lijfrente mag op grond van artikel 10 juncto artikel 11 Wet LB 1964 niet in mindering worden gebracht op het brutoloon van de werknemer als die inleg niet is aangewezen als eindheffingsbestanddeel door de werkgever. Op de inleg is immers geen vrijstelling in de zin van laatstgenoemd artikel van toepassing. De inleg vormt ook geen negatief loon.

De inleg vormt belast loon voor de werknemer. Hierover moeten loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: loonheffingen) worden ingehouden en afgedragen. Is de inleg toch in mindering gebracht op het brutoloon van de werknemer? Dan moet de werkgever op de inleg alsnog loonheffingen inhouden en afdragen. Meer informatie hierover staat in het bericht “Lijfrentebedrag niet aftrekbaar van brutoloon” op Forum Salaris (publicatiedatum 4 juni 2024).

Deel deze pagina