Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Op deze pagina

KG:070:2024:3 Vragen en antwoorden over de jaarruimteberekening en de opbouw van pensioenaanspraken

Aanleiding

Dit standpunt bevat vragen en antwoorden over de jaarruimteberekening en de wijze waarop rekening gehouden moet worden met de opbouw van pensioenaanspraken. Deze vragen zien op de wetgeving die gewijzigd is door de Wet toekomst pensioenen.

Op 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen in werking getreden. Door deze wet zijn de aftrekmogelijkheden voor lijfrentepremies verruimd. Om lijfrentepremies te kunnen aftrekken van uw inkomen in box 1, moet sprake zijn van een pensioentekort. Als u een pensioentekort hebt, kunt u lijfrentepremies in aftrek brengen van uw inkomen.

De ruimte die u hebt om lijfrentepremies in aftrek te brengen, is de zogenaamde jaarruimte. De hoogte van uw jaarruimte is afhankelijk van uw pensioentekort. U kunt uw jaarruimte berekenen met het hulpmiddel Lijfrentepremie vanaf 2016. Om de jaarruimte van een bepaald jaar te berekenen, hebt u gegevens nodig van het voorafgaande kalenderjaar. De jaarruimte bestaat uit een wettelijk bepaald percentage van de zogenoemde premiegrondslag verminderd onder andere met de opbouw van uw pensioenaanspraak. De pensioenaangroei vermindert dus de jaarruimte.

Door de invoering van de Wet toekomst pensioenen zijn verschillende fiscale regimes ontstaan waarin jouw pensioenregeling kan vallen. De vermindering in verband met de pensioenaangroei is afhankelijk van het van toepassing zijnde regime. Hierdoor kan dus de jaarruimte afwijken per regime.

Gebruikte begrippen en afkortingen

UBIB 2001Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001
UBLB 1965Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
UPOUniform Pensioen Overzicht
Wet IB 2001Wet inkomstenbelasting 2001
Wet LB 1964Wet op de loonbelasting 1964
WTPWet toekomst pensioenen

Vragen en antwoorden

A1. Pensioenregeling is niet aangepast aan de fiscale kaders van de WTP

Vraag

Op welke wijze moet in de jaarruimteberekening rekening worden gehouden met de opbouw van pensioenaanspraken?

Antwoord

Als uw pensioenregeling niet is aangepast aan de fiscale kaders van de WTP, geldt overgangsrecht. U bouwt pensioenaanspraken op met toepassing van dat overgangsrecht (artikel 38q Wet LB 1964) als:

  • u deelnemer bent in een pensioenregeling die op 30 juni 2023 al bestond, én
  • deze pensioenregeling niet is aangepast aan de fiscale kaders van de WTP.

De berekening van de jaarruimte is in deze situatie niet veranderd door de invoering van de WTP.

Om tot de jaarruimte voor de berekening van de lijfrentepremieaftrek te komen moet een vermindering op het wettelijk bepaald percentage van de premiegrondslag plaatsvinden in verband met de opbouw van pensioenaanspraken. Voor deze vermindering gaat u uit van: 6,27 * factor A. Dit is dus 6,27 keer de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen aangroei van het bedrag van de jaarlijkse uitkeringen van de aan u toekomende aanspraken volgens een pensioenregeling. Deze aangroei moet het gevolg zijn van de toename van de diensttijd in het voorafgaande kalenderjaar. In onderdeel C staat informatie over waar u de factor A kunt vinden.

Als u in het voorafgaande kalenderjaar premies heeft betaald voor een nettopensioen in box 3, heeft dit ook effect op de jaarruimte. Er moet dan – naast de hiervoor beschreven vermindering – ook een vermindering op het wettelijk bepaald percentage van de premiegrondslag plaatsvinden van het gezamenlijke bedrag van de door u in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen in box 3 betaalde of verrekende premies, gedeeld door de nettofactor. De nettofactor is afhankelijk van het hoogste belastingtarief voor box 1 en bedraagt 0,505 voor het jaar 2024.

A2. Pensioenregeling is aangepast aan de fiscale kaders van de WTP met leeftijdsafhankelijk oplopend premiepercentage

Vraag

Op welke wijze moet in de jaarruimteberekening rekening worden gehouden met de opbouw van pensioenaanspraken?

Antwoord

Als uw pensioenregeling is aangepast aan de fiscale kaders van de WTP met een leeftijdsafhankelijk oplopend premiepercentage, bouwt u pensioenaanspraken op met toepassing van overgangsrecht (artikel 38r Wet LB 1964) als:

  • u deelnemer bent in een pensioenregeling die op 30 juni 2023 al bestond, én
  • deze pensioenregeling wel is aangepast aan de fiscale kaders van de WTP, én
  • u pensioen opbouwt in een premieregeling met een leeftijdsafhankelijk oplopend premiepercentage.

Om tot de jaarruimte voor de berekening van de lijfrentepremieaftrek te komen moet in deze situatie een premie in mindering worden gebracht op het wettelijk bepaald percentage van de premiegrondslag. Voor deze vermindering gaat u uit van: A. Het oplopende premiepercentage in deze pensioenregeling wordt herleid naar een vaste premie. Deze herleide vaste premie wordt A genoemd.

Let op
Deze A is niet de factor A zoals beschreven bij vraag A1.

Voor deze herleiding wordt de volgende formule gebruikt:

A = Y/X * B

Daarbij wordt verstaan onder:

A = het bedrag aan vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken.

B[voetnoot 1] = het bedrag van het in het voorafgaande kalenderjaar in artikel 18a, eerste lid, Wet LB 1964 vermelde percentage, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet, vermeerderd met het gezamenlijke bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen betaalde of verrekende premies bedoeld in artikel 5.17, gedeeld door de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, Wet IB 2001.

X = maximale percentage in het voorafgaande kalenderjaar zoals bedoeld in artikel 38r Wet LB 1964 vermenigvuldigd met de pensioengrondslag van het voorafgaande kalenderjaar.

Y = het bedrag van de door of voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar ingelegde premies voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum als bedoeld in artikel 18a Wet LB 1964.

Bovenstaande formule is afgeleid van de formule uit artikel 10a.25, tweede lid, Wet IB 2001: A = (1 – (X–Y) / X) * B.

Let op
Het is pensioenuitvoerders toegestaan om per pensioenregeling een separate UPO te verstrekken. Dit betekent dat de pensioenuitvoerder van de basispensioenregeling en de pensioenuitvoerder van de nettopensioenregeling ieder een eigen UPO kunnen verstrekken met dien verstande dat gebruik wordt gemaakt van de bovengenoemde formule. De formule wordt aangepast in de Fiscale Verzamelwet 2026.

A3. Pensioenregeling is aangepast aan de fiscale kaders van de WTP. De pensioenregeling heeft een leeftijdsonafhankelijk vlak premiepercentage

Vraag

Op welke wijze moet in de jaarruimteberekening rekening worden gehouden met de opbouw van pensioenaanspraken?

Antwoord

Als u deelnemer bent in een pensioenregeling die voldoet aan de fiscale kaders van de WTP en pensioen opbouwt in een premieregeling met een leeftijdsonafhankelijk vlak premiepercentage, moet u voor de jaarruimte een premie in mindering brengen.

Voor deze vermindering van het wettelijk bepaald percentage van de premiegrondslag gaat u uit van: de premie voor ouderdompensioen en voor het partnerpensioen op of na pensioendatum.

Voor de premie wordt in deze situatie aangesloten bij de brutopensioenpremie als bedoeld in artikel 10, UBLB 1965. Het gaat om de premie voor ouderdomspensioen en voor partnerpensioen op of na pensioendatum inclusief:

  • kosten van vermogensbeheer
  • kosten voor het afdekken van beleggingsrisico

Andere kosten en premies blijven buiten beschouwing.

Als u in het voorafgaande kalenderjaar ook premies heeft betaald voor een nettopensioen in box 3, heeft dit ook effect op de jaarruimte. Er moet dan – naast de hiervoor beschreven vermindering – ook een vermindering op het wettelijk bepaald percentage van de premiegrondslag plaatsvinden van het gezamenlijke bedrag van de door u in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen in box 3 betaalde of verrekende premies, gedeeld door de nettofactor. De nettofactor is afhankelijk van het hoogste belastingtarief voor box 1 en bedraagt 0,505 voor het jaar 2024.

B. Premieregeling met een leeftijdsonafhankelijk vlak premiepercentage

Vraag

Op welke wijze moet in de jaarruimteberekening rekening worden gehouden met de opbouw van pensioenaanspraken?

Antwoord

Het verschil met de pensioenregeling in A3 is dat die pensioenregeling is aangepast naar de fiscale kaders van de WTP. Hier gaat het om een nieuwe pensioenregeling die direct al voldoet aan de fiscale kaders van de WTP.

Als u deelnemer bent in een pensioenregeling die voldoet aan de fiscale kaders van de WTP en pensioen opbouwt in een premieregeling met een leeftijdsonafhankelijk vlak premiepercentage, moet u voor de jaarruimte een premie in mindering brengen.

Voor deze vermindering gaat u uit van: de premie voor ouderdomspensioen en voor het partnerpensioen op of na pensioendatum.

Voor de premie wordt in deze situatie aangesloten bij de brutopensioenpremie als bedoeld in artikel 10 UBLB 1965. Het gaat om de premie voor ouderdomspensioen en voor partnerpensioen op of na pensioendatum inclusief:

  • kosten van vermogensbeheer
  • kosten voor het afdekken van beleggingsrisico

Andere kosten en premies blijven buiten beschouwing.

Als u in het voorafgaande kalenderjaar ook premies heeft betaald voor een nettopensioen in box 3, heeft dit ook effect op de jaarruimte. Er moet dan ook een vermindering op het wettelijk bepaald percentage van de premiegrondslag plaatsvinden van het gezamenlijke bedrag van de door u in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen in box 3 betaalde of verrekende premies, gedeeld door de nettofactor. De nettofactor is afhankelijk van het hoogste belastingtarief voor box 1 en bedraagt 0,505 voor het jaar 2024.

C. Benodigde gegevens

C. Benodigde gegevens

Vraag

Waar vindt u informatie over de opbouw van uw pensioenaanspraken?

Antwoord

U kunt deze informatie terugvinden op het UPO.

Voor het jaar 2024 staan twee iconen vermeld op het UPO. Namelijk een icoon Factor A en een icoon Jaarruimte.

Als u pensioen opbouwt in een pensioenregeling met toepassing van artikel 38q Wet LB 1964 (situatie A1), vindt u het benodigde bedrag uit het UPO onder het icoon Factor A. Als u ook premies betaalt voor een nettopensioen in box 3, blijkt dit op het UPO uit de informatie onder het icoon Jaarruimte.

Als u pensioen opbouwt in een pensioenregeling met een leeftijdsafhankelijk oplopend premiepercentage met toepassing van artikel 38r Wet LB 1964 (situatie A2), vindt u het benodigde bedrag uit het UPO onder het icoon Jaarruimte. Dit premiebedrag is het gezamenlijke bedrag van de inleg van de pensioenpremie voor het ouderdomspensioen, het nabestaandenpensioen op of na pensioendatum en de eventuele premie voor nettopensioen in box 3.

Als u pensioen opbouwt in een pensioenregeling met een leeftijdsonafhankelijk vlak premiepercentage die voldoet aan de fiscale kaders van de WTP (situatie A3 en B), vindt u het benodigde bedrag uit het UPO onder het icoon Jaarruimte. Als u ook premies betaalt voor een nettopensioen in box 3, blijkt dit op het UPO tevens uit de informatie onder het icoon Jaarruimte.

D. Inhaalpremie

D. Inhaalpremie

Vraag

Moeten inhaalpremies worden opgenomen in de opgave voor pensioenpremies die in mindering moeten worden gebracht?

Antwoord

Nee, inhaalpremies worden niet opgenomen op grond van artikel 15 UBIB 2001.[voetnoot 2]

Voetnoten

[voetnoot 1, terug naar tekst] In artikel 10a.25, tweede lid, Wet IB 2001 is onduidelijkheid ontstaan over het toepassen van de imputatie van de nettopensioenpremie. Deze onduidelijkheid wordt weggenomen in de Fiscale Verzamelwet 2026. Het gevolg van de onduidelijkheid raakt slechts een beperkt aantal belastingplichtigen.

[voetnoot 2, terug naar tekst] In artikel 3.127, vierde lid, Wet IB 2001 is abusievelijk een zinsnede weggevallen. Dit wordt aangepast in de Fiscale Verzamelwet 2026.

Deel deze pagina