Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:202:2022:12 IACK in situatie van co-ouderschap en nieuwe partner

Aanleiding

A en B hebben samen een kind. In 2021 gaan zij uit elkaar en vanaf dat moment is er sprake van co-ouderschap. Het kind blijft bij A wonen. Omdat B heeft aangetoond dat het kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders behoort (co-ouderschap), claimt B in deze periode terecht de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: IACK). Per 2025 besluit B te gaan samenwonen met C. Aangezien B en C samen een eigen woning hebben gekocht, worden zij vanaf dit jaar aangemerkt als fiscaal partners. C heeft in 2025 een lager arbeidsinkomen dan B. In 2025 claimt C de IACK. Het kind heeft in 2025 de leeftijd van 12 jaar nog niet bereikt.

Vraag

Heeft C een kind als bedoeld in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en bestaat daarmee recht op de IACK?

Antwoord

Ja, in dit geval heeft C een kind als bedoeld in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001. Ervan uitgaande dat C aan de overige voorwaarden voldoet, heeft C recht op toepassing van de IACK.

Beschouwing

Wettelijk kader

In artikel 1.2, zesde lid, Wet IB 2001 is bepaald dat voor de toepassing van de gehele wet en de daarop berustende bepalingen de partner voor de bepaling van aanverwantschap wordt gelijkgesteld met een gehuwde.

In artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 is voor toepassing van de IACK de volgende voorwaarde neergelegd:

“In het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt tot hetzelfde huishouden als de belastingplichtige behoort (..)”.

De co-ouderschapsregeling voor de IACK is opgenomen aan het slot van artikel 8.14a, eerste lid, Wet IB 2001.

Analyse

De bepaling in artikel 1.2, zesde lid, Wet IB 2001 heeft tot gevolg dat bloedverwanten van de partner of van de belastingplichtige worden aangemerkt als aanverwant van de belastingplichtige respectievelijk zijn partner. Ook op dit terrein vindt derhalve fiscaal een behandeling plaats van ongehuwd samenwonenden die identiek is aan de behandeling van gehuwden.

Op basis van de hiervoor genoemde bepaling heeft C een kind in de zin van artikel 2, derde lid, onderdeel i, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het kind is voor C een eerstegraads aanverwant in de neergaande lijn.

Vanwege de hiervoor genoemde gelijkstellingen heeft C een kind als bedoeld in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001. Ervan uitgaande dat het kind ook in 2022 tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders behoort en C een lager arbeidsinkomen heeft dan zijn partner, heeft C in dat jaar recht op toepassing van de IACK. B heeft in deze situatie geen recht op de IACK.

Conclusie

In deze casus heeft C een kind als bedoeld in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001. Ervan uitgaande dat C aan de overige voorwaarden voldoet, bestaat recht op toepassing van de IACK.

NB: tot en met 31 december 2024 gold op grond van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 de zogenoemde inschrijvingseis. Daarnaast was de co-ouderschapsregeling tot en met 31 december 2023 opgenomen in artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Deze wijzigingen in de wet- en regelgeving leiden niet tot een ander inhoudelijk antwoord. De conclusie geldt zodoende ook voor de belastingjaren tot 2025.

Deel deze pagina