Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:202:2023:19 Toerekening persoonsgebonden aftrek bij navordering

Aanleiding

Belastingplichtigen X en Y zijn het gehele jaar fiscale partners. In hun aangiften hebben ze, na toepassing van de drempel, € 9.000 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten opgegeven. Hiervan is € 5.400 (60%) aan X toegedeeld en € 3.600 (40%) aan Y. Ze hebben allebei aangifte inkomstenbelasting gedaan. Er zijn definitieve aanslagen opgelegd conform de ingediende aangiften. Nadat de aanslagen onherroepelijk vast zijn komen te staan, blijkt uit onderzoek van de Belastingdienst dat de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten € 5.000 bedragen. De Belastingdienst legt navorderingsaanslagen op om de te hoge aftrek van € 4.000 te corrigeren.

Vraag

Hoe wordt de persoonsgebonden aftrek, zoals de uitgaven voor specifieke zorgkosten, bij navordering verdeeld tussen fiscale partners?

Antwoord

Voor zover gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, zoals de persoonsgebonden aftrek, zijn opgenomen in de onherroepelijk vaststaande aanslagen, blijft de verdeling in stand. De gemeenschappelijke inkomensbestanddelen die na een neerwaartse correctie resteren, worden dus volgens dezelfde verhouding verdeeld als in de onherroepelijk vaststaande aanslagen.

In de onherroepelijk vaststaande aanslagen zijn de uitgaven voor specifieke zorgkosten 60/40 verdeeld. Na correctie van € 4.000, resteert een bedrag van € 5.000 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten. Bij een 60/40-verdeling wordt € 3.000 aan X toegedeeld en € 2.000 aan Y. Hieruit volgt dat bij X € 2.400 (€ 5.400 - € 3.000) wordt gecorrigeerd en bij Y € 1.600 (€ 3.600 - € 2.000). X en Y kunnen niet kiezen voor een andere verdeling.

N.B.: Hoewel de persoonsgebonden aftrek als één gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt genoemd, heeft de staatssecretaris in een besluit toegelicht dat partners per persoonsgebonden aftrekpost een onderlinge verhouding kunnen kiezen (Besluit van 18 maart 2010, nr. DGB2010/745M, onderdeel 2.12). Dit besluit is ingetrokken omdat het een voorlichtend karakter had, maar inhoudelijk geldt dit standpunt nog steeds.

Beschouwing

Wettelijk kader

Artikel 2.17, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001):

  1. De voor een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen of voor de geheven dividendbelasting tot stand gekomen onderlinge verhouding kan door de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslag, navorderingsaanslag, conserverende aanslag of conserverende navorderingsaanslag van de belastingplichtige en zijn partner, onherroepelijk vaststaan. In afwijking van de eerste volzin kunnen de belastingplichtige en zijn partner de tot stand gekomen onderlinge verhouding nog wijzigen tot zes weken na een uitspraak van de Hoge Raad ingeval een in de eerste volzin bedoelde aanslag vanwege die uitspraak onherroepelijk komt vast te staan.

Parlementaire geschiedenis

Bij de wetswijziging van artikel 2.17 Wet IB 2001 in de Fiscale onderhoudswet 2004 heeft de wetgever de volgende toelichtingen gegeven:

“De voorgestelde wijziging beoogt tevens de verdeling bij helfte van toepassing te laten zijn op het niet aangegeven gedeelte van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel of vermogensbestanddeel.

(…)

De belastingplichtige heeft dientengevolge altijd een gelegenheid om een optimale onderlinge verhouding tot stand te brengen voor (gedeelten van) bestanddelen die voor het eerst in aanmerking worden genomen.

(…)

De mogelijkheid om alsnog een onderlinge verhouding te kiezen, geldt overigens alleen voorzover een inkomens- of vermogensbestanddeel nog niet eerder is opgenomen in een (navorderings)aanslag die inmiddels onherroepelijk vaststaat. Op in het verleden tot stand gekomen onderlinge verhoudingen kan aldus niet meer worden teruggekomen; zie het besluit van 5 augustus 2003, nr. CPP2003/1830M. Uitgangspunt blijft derhalve dat op eenmaal verdeelde bestanddelen na het onherroepelijk worden van de aanslag niet meer wordt teruggekomen.”

Kamerstukken II 2003/04,  29 678, nr. 3, p. 5-6.

Persoonsgebonden aftrek als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel

Op eenmaal verdeelde gemeenschappelijke inkomensbestanddelen kan na het onherroepelijk worden van de aanslagen niet worden teruggekomen. De persoonsgebonden aftrek die resteert na een neerwaartse correctie bij navordering is reeds verdeeld in de onherroepelijk vaststaande aanslagen. De verdeling van het resterende bedrag aan persoonsgebonden aftrek blijft dus in stand. De correctie van de persoonsgebonden aftrek dient hierop aan te sluiten.

Deel deze pagina

Op deze pagina