KG:202:2023:2 Herleven fiscaal partnerschap bij niet-ontvankelijk echtscheidingsverzoek
Publicatiedatum 10-03-2023, 15:43 | Laatste update 05-04-2024, 12:29 |
Aanleiding
Een echtpaar dient op 11 november 2021 een verzoek tot echtscheiding in bij de rechtbank. Op dezelfde datum wordt één van de twee belastingplichtigen uitgeschreven op het woonadres in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Vervolgens verklaart de rechtbank het echtscheidingsverzoek op 1 maart 2022 niet-ontvankelijk. De niet-ontvankelijkverklaring is op 1 juni 2022 onherroepelijk geworden. Belastingplichtige en zijn ex-partner blijven ook na 1 maart 2022 op een ander woonadres in de BRP ingeschreven staan.
Vragen
In welke periode is sprake van fiscaal partnerschap?
Antwoord
- Periode tot 11 november 2021: fiscaal partnerschap.
- Periode 11 november 2021 tot 1 maart 2022: geen fiscaal partnerschap.
- Periode vanaf 1 maart 2022 tot 1 juni 2022: geen fiscaal partnerschap.
- Periode vanaf 1 juni 2022: fiscaal partnerschap.
Als tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het echtscheidingsverzoek niet binnen de daarvoor geldende termijn een rechtsmiddel is aangewend, is de niet-ontvankelijkverklaring onherroepelijk geworden. Uit artikel 358, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordening (hierna: Rv) volgt dat de beroepstermijn in beginsel drie maanden bedraagt. In die situatie heeft het huwelijk nooit opgehouden te bestaan en is nog steeds sprake van echtgenoten als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Ook is er vanaf 1 juni 2022 geen sprake meer van een ingediend verzoek tot echtscheiding als bedoeld in artikel 5a, vierde lid, AWR. Vanaf 1 juni 2022 is daarom opnieuw sprake van fiscaal partnerschap. Als zij geen fiscale partners meer willen zijn, zullen zij opnieuw een verzoek tot echtscheiding moeten indienen, zoals is opgenomen in artikel 5a, vierde lid, onderdeel a, AWR.
Beschouwing
Periode tot 11 november 2021
In artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR wordt de echtgenoot van de belastingplichtige als fiscaal partner aangemerkt. Er is sprake van een echtgenoot vanaf het moment van het sluiten van een huwelijk tot het moment waarop het huwelijk wordt ontbonden, zoals door overlijden of echtscheiding (artikel 1:149 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)).
In de casus is tot 11 november 2021 sprake van fiscaal partnerschap op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR.
Periode 11 november 2021 tot 1 maart 2022
In de casus is in de periode van 11 november 2021 tot 1 maart 2022 het verzoek tot echtscheiding wel ingediend, maar is de echtscheiding nog niet tot stand gekomen. Het huwelijk is dus nog niet ontbonden en daarom is in beginsel nog steeds sprake van fiscaal partnerschap op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR.
In artikel 5a, vierde lid, AWR is echter een uitzondering op de hoofdregel voor het fiscaal partnerschap van het eerste lid opgenomen. Als aan de cumulatieve voorwaarden van dit vierde lid wordt voldaan, is er geen sprake meer van fiscaal partnerschap. Deze cumulatieve voorwaarden zijn (voor zover hier van belang) dat er een verzoek tot echtscheiding is ingediend en de echtgenoot niet meer staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de BRP als de belastingplichtige.
In de parlementaire geschiedenis is het volgende over deze bepaling opgemerkt:
“In het vierde lid is een regeling opgenomen voor de gevallen waarin het huwelijk gaat eindigen, dan wel de gehuwden van tafel en bed gaan gescheiden, maar de ontbinding van het huwelijk of een scheiding van tafel en bed nog niet heeft plaatsgevonden terwijl het verzoek hiertoe wel bij de rechtbank is ingediend. In die gevallen wordt het partnerschap geacht te zijn verbroken op het moment dat het verzoek tot echtscheiding, respectievelijk scheiding van tafel en bed is ingediend en de personen niet langer op hetzelfde woonadres in de GBA of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland, staan ingeschreven.”
Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2009/10, 32130, nr. 3, p. 81.
En
“Het criterium ‘duurzaam gescheiden leven’ vervalt doordat in het nieuwe partnerbegrip aangesloten wordt bij objectief toetsbare criteria. Het verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is zo’n objectief toetsbaar moment, aangezien zo’n verzoek wordt ingediend bij de rechtbank. Het nieuwe partnerbegrip betekent mede hierdoor een belangrijke vereenvoudiging.
Een alternatief voor het aanhaken bij het moment van verzoek tot scheiding (of scheiding van tafel en bed) betekent dat opnieuw gewerkt zou moeten worden met materiële criteria. Deze kunnen moeilijk worden gecontroleerd door de Belastingdienst. Zo’n alternatief zou afbreuk doen aan de uitgangspunten van het nieuwe partnerbegrip en de bereikte vereenvoudiging op dit punt teniet doen. Bovendien sluit het nieuwe partnerbegrip beter aan bij de civielrechtelijke situatie. Mensen blijven immers civielrechtelijk ook partners/echtgenoten met alle gevolgen die daarbij horen tot het moment van scheiding of scheiding van tafel en bed. Het laatste zou overigens een oplossing kunnen zijn voor mensen die bijvoorbeeld om religieuze redenen niet definitief willen scheiden.”
Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 2010, Kamerstukken I 2010/11, 32504, 32505, 32401, G.
Aan de cumulatieve voorwaarden is in deze casus voldaan. Het verzoek tot echtscheiding is namelijk ingediend en daarnaast staan de echtgenoten niet meer op hetzelfde woonadres in de BRP ingeschreven. Hierdoor is gedurende de periode van 11 november 2021 tot 1 maart 2022 geen sprake van fiscaal partnerschap.
Periode 1 maart 2022 tot 1 juni 2022
Op 1 maart 2022 is het echtscheidingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. Het tijdstip waarop de niet-ontvankelijkverklaring onherroepelijk is geworden, is het moment waarop tegen de beschikking geen rechtsmiddel meer kan worden aangewend. Uit artikel 358, tweede lid, Rv volgt dat de beroepstermijn, uitzonderingen daargelaten, in beginsel drie maanden bedraagt.
In de onderhavige casus wordt het echtscheidingsverzoek door de rechtbank op
1 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Normaal gesproken moet uiterlijk
1 juni 2022 tegen de niet-ontvankelijkverklaring beroep zijn ingesteld. In de periode 1 maart 2022 tot 1 juni 2022 is daarom (nog steeds) sprake van een verzoek tot echtscheiding dat nog in behandeling is. Aangezien daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 5a, vierde lid, AWR, is in deze periode geen sprake van fiscaal partnerschap.
Periode vanaf 1 juni 2022
Indien het echtscheidingsverzoek niet-ontvankelijk is verklaard en de uitspraak onherroepelijk is geworden, kan niet langer worden gesproken over een verzoek tot echtscheiding dat in behandeling is. De uitzondering in artikel 5a, vierde lid, AWR is echter wel bedoeld voor situaties waarin het huwelijk gaat eindigen. Vanaf 1 juni 2022 wordt niet langer voldaan aan de voorwaarden van artikel 5a, vierde lid, onderdeel a, AWR en geldt de hoofdregel van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR. Vanaf dat moment is opnieuw sprake van fiscaal partnerschap.