KG:202:2023:2 Herleven fiscaal partnerschap bij niet-ontvankelijk echtscheidingsverzoek
Aanleiding
Een echtpaar dient op 11 november 2021 een verzoek tot echtscheiding in. Op dezelfde datum wordt één van de twee belastingplichtigen uitgeschreven op het woonadres in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). De rechter verklaart het echtscheidingsverzoek op 1 maart 2022 niet-ontvankelijk en de belastingplichtige en zijn ex-partner blijven ook na 1 maart 2022 op een ander woonadres in de BRP ingeschreven staan.
Vragen
In welke periode is sprake van fiscaal partnerschap?
Antwoord
- Periode tot 11 november 2021: fiscaal partnerschap.
- Periode 11 november 2021 tot 1 maart 2022: geen fiscaal partnerschap.
- Periode vanaf 1 maart 2022: fiscaal partnerschap.
Vanaf 1 maart 2022 wordt niet meer voldaan aan de voorwaarde in artikel 5a, vierde lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), omdat het echtscheidingsverzoek niet-ontvankelijk is verklaard.
Beschouwing
Periode tot 11 november 2021
In artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR wordt de echtgenoot van de belastingplichtige als fiscaal partner aangemerkt. Er is sprake van een echtgenoot vanaf het moment van het sluiten van een huwelijk tot het moment waarop het huwelijk wordt ontbonden, zoals door overlijden, door echtscheiding of omzetting van het huwelijk in geregistreerd partnerschap (artikel 1:149 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)).
In de casus is tot 11 november 2021 sprake van fiscaal partnerschap op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR.
Periode 11 november 2021 tot 1 maart 2022
In de casus is in de periode van 11 november 2021 tot 1 maart 2022 het verzoek tot echtscheiding wel ingediend, maar is de echtscheiding nog niet tot stand gekomen. Het huwelijk is dus nog niet ontbonden en daarom is in beginsel nog steeds sprake van fiscaal partnerschap op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR.
In artikel 5a, vierde lid, AWR is echter een uitzondering op de hoofdregel voor het fiscaal partnerschap van het eerste lid opgenomen. Als aan de cumulatieve voorwaarden van dit vierde lid wordt voldaan, is er geen sprake meer van fiscaal partnerschap. Deze cumulatieve voorwaarden zijn (voor zover hier van belang) dat er een verzoek tot echtscheiding is ingediend en de echtgenoot niet meer staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de BRP als de belastingplichtige.
In de parlementaire geschiedenis is het volgende over deze bepaling opgemerkt:
“In het vierde lid is een regeling opgenomen voor de gevallen waarin het huwelijk gaat eindigen, dan wel de gehuwden van tafel en bed gaan gescheiden, maar de ontbinding van het huwelijk of een scheiding van tafel en bed nog niet heeft plaatsgevonden terwijl het verzoek hiertoe wel bij de rechtbank is ingediend. In die gevallen wordt het partnerschap geacht te zijn verbroken op het moment dat het verzoek tot echtscheiding, respectievelijk scheiding van tafel en bed is ingediend en de personen niet langer op hetzelfde woonadres in de GBA of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland, staan ingeschreven.”
Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2009/10, 32 130, nr. 3, p. 81.
En
“Het criterium 'duurzaam gescheiden leven' vervalt doordat in het nieuwe partnerbegrip aangesloten wordt bij objectief toetsbare criteria. Het verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is zo'n objectief toetsbaar moment, aangezien zo'n verzoek wordt ingediend bij de rechtbank. Het nieuwe partnerbegrip betekent mede hierdoor een belangrijke vereenvoudiging.
Een alternatief voor het aanhaken bij het moment van verzoek tot scheiding (of scheiding van tafel en bed) betekent dat opnieuw gewerkt zou moeten worden met materiële criteria. Deze kunnen moeilijk worden gecontroleerd door de Belastingdienst. Zo'n alternatief zou afbreuk doen aan de uitgangspunten van het nieuwe partnerbegrip en de bereikte vereenvoudiging op dit punt teniet doen. Bovendien sluit het nieuwe partnerbegrip beter aan bij de civielrechtelijke situatie. Mensen blijven immers civielrechtelijk ook partners/echtgenoten met alle gevolgen die daarbij horen tot het moment van scheiding of scheiding van tafel en bed. Het laatste zou overigens een oplossing kunnen zijn voor mensen die bijvoorbeeld om religieuze redenen niet definitief willen scheiden.”
Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 2010, Kamerstukken I 2010/11, 32 504, 32 505, 32 401, nr. G.
Aan de cumulatieve voorwaarden is in deze casus voldaan. Het verzoek tot echtscheiding is namelijk ingediend en daarnaast staan de echtgenoten niet meer op hetzelfde woonadres in de BRP ingeschreven. Hierdoor is gedurende de periode van 11 november 2021 tot 1 maart 2022 geen sprake van fiscaal partnerschap.
Periode vanaf 1 maart 2022
Omdat het echtscheidingsverzoek is ingediend maar vervolgens op 1 maart 2022 niet-ontvankelijk is verklaard, is het de vraag of vanaf dat moment nog wordt voldaan aan artikel 5a, vierde lid, onderdeel a, AWR. In deze bepaling is namelijk de voorwaarde opgenomen dat een verzoek tot echtscheiding is ingediend.
De woorden ‘is ingediend’ moeten niet worden opgevat als een situatie die niet meer kan wijzigen. Het is immers mogelijk dat een verzoek tot echtscheiding is ingediend, maar dat deze al is afgehandeld. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het verzoek wordt ingetrokken of als het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard. In deze gevallen is geen sprake meer van een ingediend verzoek, als bedoeld in artikel 1:150 respectievelijk 1:169 BW waarop uiteindelijk een rechterlijke beschikking (de echtscheiding) zal volgen. Ook in deze gevallen is dus geen sprake meer van een huwelijk dat zal worden beëindigd. De uitzondering van artikel 5a, vierde lid, AWR is echter wel bedoeld voor situaties waarin het huwelijk gaat eindigen.
Uit de eerder genoemde parlementaire geschiedenis volgt ook dat de wetgever met het nieuwe partnerbegrip bewust heeft gekozen voor objectieve criteria om zo een vereenvoudigingsslag door te voeren. De objectieve criteria maken de regelgeving voor de burger duidelijker en leveren een administratieve lastenverlichting op. Het indienen van een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank is objectief toetsbaar en daardoor makkelijk in de uitvoering. De wetgever heeft hiermee voornamelijk willen voorkomen dat voor de toetsing aan het partnerbegrip moet worden gewerkt met materiële criteria die moeilijk te controleren zijn voor de Belastingdienst. De niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek door de rechtbank is een objectief toetsbaar criterium. Deze verklaring wordt immers bij rechterlijke beschikking genomen.
Op het moment dat het echtscheidingsverzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, is geen sprake meer van een ‘lopend’ verzoek tot echtscheiding. Op dat moment wordt niet meer voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 5a, vierde lid, onderdeel a, AWR en wordt uitgegaan van de hoofdregel in artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR. In de casus is vanaf 1 maart 2022 dus opnieuw sprake van fiscaal partnerschap op basis van het huwelijk.