Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:202:2023:21 Weekenduitgaven voor gehandicapten en uitleg van criterium "doorgaans in een instelling verblijft"

Aanleiding

Belastingplichtige en zijn echtgenote hebben een gehandicapt kind dat ouder is dan 20 jaar. Dit kind woont in een gezinsvervangend tehuis (een WLZ-instelling). Belastingplichtige heeft in het verleden in zijn aangifte inkomstenbelasting de kosten van het verblijf van het kind bij hem thuis en de vervoerskosten voor het halen en brengen van het kind van en naar het gezinsvervangend tehuis als weekenduitgaven voor gehandicapten tot de persoonsgebonden aftrek gerekend.

In 2020 heeft het kind in verband met de coronacrisis 24 weken bij belastingplichtige thuis verbleven, omdat het gezinsvervangend tehuis “op slot” ging.

Vraag

Heeft belastingplichtige recht op aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten voor de verblijf- en vervoerskosten die hij voor zijn kind heeft gemaakt gedurende de in de casus omschreven periode van 24 weken?

Antwoord

Ja. Aan alle voorwaarden die worden gesteld aan aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten wordt voldaan. De periode van 24 weken gedurende welke het kind in verband met de coronacrisis bij belastingplichtige thuis heeft verbleven, is uitzonderlijk. Buiten die uitzonderlijke periode verblijft het kind in een gezinsvervangend tehuis, een WLZ-instelling. Het kind verblijft daarom doorgaans in een instelling.

Beschouwing

Wettelijk kader

Volgens artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) vormen weekenduitgaven voor gehandicapten een persoonsgebonden aftrekpost.

Artikel 6.25, eerste lid, Wet IB 2001 definieert de weekenduitgaven voor gehandicapten als

“…de extra uitgaven die door een belastingplichtige worden gedaan om zijn ernstig gehandicapte kind, broer of zus, een onder zijn mentorschap gestelde ernstig gehandicapte persoon of een onder curatele gestelde ernstig gehandicapte persoon voor zover hij als curator de persoonlijke belangen behartigt, te verzorgen, mits dit kind, deze broer, zus of persoon 21 jaar of ouder is en doorgaans in een inrichting verblijft.”

Volgens artikel 6.25, derde lid, Wet IB 2001 jo. artikel 20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: UBIB 2001) wordt iemand als ernstig gehandicapt beschouwd indien hij gelet op zijn beperkingen aanspraak maakt op opname in een bij of krachtens de Wet langdurige zorg geregelde intramurale inrichting.

Tot slot bepaalt artikel 6.26 Wet IB 2001 jo. artikel 40, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001) tot welk bedrag weekenduitgaven voor gehandicapten in aanmerking worden genomen. Volgens die bepaling worden weekenduitgaven voor gehandicapten gesteld op vaste bedragen per dag voor verzorging en per kilometer voor vervoer per auto. Dagen van verzorging van de gehandicapte door de belastingplichtige zijn de dagen waarop de gehandicapte bij de belastingplichtige verblijft, met inbegrip van de dagen waarop de gehandicapte wordt gehaald of gebracht. Bij de bepaling van het aantal kilometers gaat het om de afstand tussen het huis van belastingplichtige en de instelling bij het ophalen en brengen van het kind.

Weekenduitgaven

Het begrip “weekenduitgaven” is in de wet of in de uitvoeringsregeling niet nader ingevuld. Aan het gebruik van het woord “weekend” in de benaming van de aftrekpost hoeft geen formele betekenis te worden toegekend. Ook bij een verblijf bij de ouder, broer, zus of mentor op doordeweekse dagen en buiten de vakanties kan de ouder, broer, zus of mentor de kosten voor de verzorging en de reiskosten per auto in aanmerking nemen als weekenduitgaven voor gehandicapten. In dit verband wordt verwezen naar onderdeel 3.1 van het inmiddels vervallen Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 oktober 2009, nr. CPP2009/1820M, waarin bij de berekening van het aftrekbare bedrag in die casus ook rekening wordt gehouden met de donderdag waarop het kind bij de ouder verblijft. Dat dit besluit is vervallen en dat het genoemde onderdeel niet langer is opgenomen in opvolgende besluiten betekent niet dat er een andere uitleg aan het begrip weekenduitgaven moet worden gegeven. Daarnaast wordt in de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) in dit verband naast het verblijf tijdens het weekend ook gesproken over verblijf bij de ouders tijdens vakanties, hetgeen er ook op duidt dat aan het begrip “weekenduitgaven” geen tijdsbeperkende betekenis moet worden toegekend (Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, p. 260).

Ernstig gehandicapt kind

Het betreft in dit geval een kind van de belastingplichtige. Het gaat dus om een eerstegraads bloedverwant in de neergaande lijn van de belastingplichtige, die daardoor valt onder de voor de belastingwet geldende definitie van het begrip “kind”, als bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en letter i, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Het kind woont/verblijft in een WLZ-instelling en krijgt daar zorg. Een van de voorwaarden om voor aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten in aanmerking te komen is dat het kind aanspraak maakt op opname in een bij of krachtens de Wet langdurige zorg geregelde intramurale inrichting. De term “intramurale” suggereert dat de zorg voor de patiënt volledig binnen de muren van de instelling wordt verleend. Wellicht was dat in het verleden ook daadwerkelijk het geval, maar tegenwoordig maken intramurale patiënten ook gebruik van diensten in de samenleving of bezoeken zij een dagverblijf of dagbesteding. Deze huidige praktijk is geen beletsel om de instelling waar de patiënten verblijven en zorg krijgen als een intramurale instelling in de zin van artikel 20, eerste lid, UBIB 2001 te beschouwen. De intramurale instelling waarin het kind is opgenomen, is een WLZ-instelling. Aangezien er vanuit moet worden gegaan dat de opname van het kind daarin praktisch gesproken niet mogelijk is zonder aanspraak daarop, is het kind te beschouwen als ernstig gehandicapt in de zin van artikel 20, eerste lid, UBIB 2001.
Het kind kwalificeert dus als een ernstig gehandicapt kind van belastingplichtige, die bovendien voldoet aan de voorwaarde dat hij 21 jaar of ouder is.

Doorgaans in een inrichting verblijven

De vraag is of onder de omstandigheden van dit geval het kind doorgaans in een inrichting verblijft. Van belang is daarbij hoe het begrip “doorgaans” moet worden opgevat. De wet geeft geen definitie van dit begrip. In de eerder aangehaalde MvT wordt opgemerkt dat ouders van een ernstig gehandicapt kind kunnen worden geconfronteerd met extra uitgaven. Dit zal – aldus de MvT – met name het geval zijn als het kind normaal gesproken in een inrichting verblijft maar in het weekend en tijdens vakanties door de ouders wordt verzorgd.

De periode van 24 weken gedurende welke het kind in verband met de coronacrisis bij belastingplichtige thuis heeft verbleven, is uitzonderlijk. Buiten die uitzonderlijke periode verblijft het kind in een gezinsvervangend tehuis, een WLZ-instelling. Het kind verblijft daarom doorgaans in een instelling.

Conclusie

Er wordt in deze casus voldaan aan alle voorwaarden die worden gesteld aan de aftrek wegens weekenduitgaven voor gehandicapten. Deze uitgaven worden in aanmerking genomen volgens de normen van artikel 40, eerste lid, URIB 2001.

Deel deze pagina

Op deze pagina