KG:202:2023:24 Tijdsevenredige toepassing aftrek extra kleding en beddengoed
Aanleiding
Belastingplichtige is op 1 juli van het belastingjaar chronisch ziek geworden en heeft als gevolg van deze ziekte extra uitgaven voor kleding en beddengoed.
Boven een bepaald bedrag aan aangetoonde uitgaven voor extra kleding en beddengoed (normuitgavebedrag), heeft belastingplichtige op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) jo. artikel 38, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001) recht op aftrek van het hoge forfait voor uitgaven voor extra kleding en beddengoed.
Op grond van artikel 38, tweede lid, URIB 2001 wordt de aftrek voor extra kleding en beddengoed naar tijdsgelang toegepast als niet het gehele jaar aan de voorwaarden wordt voldaan. Belastingplichtige toont aan dat hij in de zes maanden waarin hij chronisch ziek was (van 1 juli tot en met 31 december) meer uitgaven heeft gedaan voor kleding en beddengoed dan 6/12e van het normuitgavebedrag, maar minder dan het volledige normuitgavebedrag.
Vraag
Geldt het naar tijdsgelang toepassen van de aftrek voor extra kleding en beddengoed alleen voor de hoogte van de forfaitaire aftrek of ook voor de hoogte van het normuitgavebedrag? Met andere woorden, is in het belastingjaar het hoge forfait van toepassing?
Antwoord
Op grond van de tekst van artikel 38, tweede lid, URIB 2001 moeten alle bedragen in het eerste lid van dat artikel naar tijdsgelang worden toegepast. Dus ook het bedrag van de uitgaven.
Belastingplichtige voldoet zes maanden aan de voorwaarden. In het belastingjaar heeft belastingplichtige aangetoond dat zijn extra uitgaven voor kleding en beddengoed in de laatste zes maanden van het jaar hoger zijn dan 6/12e van het normuitgavebedrag van het gehele jaar. Belastingplichtige heeft dus recht op een aftrek van 6/12e van het hoge forfait.
Beschouwing
Op grond van artikel 6.1 Wet IB 2001 is de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten. Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden op grond van artikel 6.1, tweede lid, onderdeel d, Wet IB 2001 aangemerkt als persoonsgebonden aftrekposten. Ingevolge artikel 6.1, derde lid, Wet IB 2001 wordt de aftrek alleen in aanmerking genomen als de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven. De uitgaven dienen, volgens artikel 6.17, eerste lid, Wet IB 2001, wegens ziekte of invaliditeit te zijn gedaan.
Artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, Wet IB 2001 rekent tot de aftrekbare uitgaven wegens ziekte of invaliditeit, de uitgaven die zijn gedaan voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven.
De omvang van de aftrek voor extra kleding en beddengoed wordt forfaitair bepaald aan de hand artikel 38 URIB 2001. Er is een laag en een hoog forfait voor aftrek. Voor het hoge forfait geldt een zwaardere bewijslast. Als belastingplichtige kan aantonen dat zijn uitgaven voor extra kleding en beddengoed het normuitgavebedrag overstijgen, is er recht op aftrek van het hoge forfait. Voor zowel het (lage en hoge) forfait als het normuitgavebedrag worden in artikel 38, eerste lid, URIB 2001 jaarbedragen genoemd. In het tweede lid staat dat het eerste lid naar tijdsgelang wordt toegepast als niet het gehele kalenderjaar aan de voorwaarden is voldaan.
De tekst van het tweede lid van artikel 38 URIB 2001 maakt geen onderscheid tussen de uitgaven en de forfaits. Uit een taalkundige of grammaticale interpretatie volgt dat ook de uitgaven naar tijdsgelang dienen te worden toegepast.
Bovenstaande betekent in de casus dat als belastingplichtige zes maanden chronisch ziek is en de uitgaven voor extra kleding en beddengoed in die zes maanden hoger zijn dan 6/12e van het normuitgavebedrag, recht bestaat op het hoge forfait. Het hoge forfait dient te worden herrekend naar 6/12e.
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat aan de overige voorwaarden voor aftrek wordt voldaan. Namelijk dat de kosten op belastingplichtige drukken, hij zich redelijkerwijs gedrongen voelde de uitgaven te doen en deze uitgaven wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan.
NB: voor de tijdsgelange herrekening moet worden gekeken naar de periode waarin sprake is van ziekte of invaliditeit en niet naar de periode waarin de uitgaven zijn gedaan. Mocht de ziekte op 1 juli van het belastingjaar aanvangen, maar de uitgaven worden gedaan vanaf 1 oktober, dan ziet de tijdsgelange herrekening op een periode van 6 maanden (en niet op 3 maanden).