KG:202:2023:29 Fiscaal partnerschap bij opname in een woonvorm voor lichamelijk gehandicapten
Publicatiedatum 14-09-2023, 15:38 | Laatste update 14-09-2023, 15:38 |
Aanleiding
Bij belastingplichtige is de ziekte van Parkinson vastgesteld. Op een gegeven moment is haar gezondheid zodanig verslechterd dat ze niet langer thuis kan wonen. Ze krijgt een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) waarin staat dat ze aanspraak kan maken op zorg in de vorm van ‘wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging’ en gaat wonen in een woonvorm voor lichamelijk gehandicapten. Het betreft een professionele instelling met 24-uurs begeleiding. Belastingplichtige schrijft zich in op dit woonadres in de Basisregistratie personen (hierna: BRP).
Totdat belastingplichtige vertrok naar de woonvorm woonde ze samen met haar fiscaal partner. Zij waren niet gehuwd. Het fiscaal partnerschap was gebaseerd op de inschrijving op hetzelfde woonadres in de BRP en het voldoen aan één van de criteria genoemd in artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) of artikel 1.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
Vraag
Kan de woonvorm voor lichamelijk gehandicapten worden aangemerkt als een verpleeghuis of verzorgingshuis in de zin van artikel 5a, zevende lid, AWR of artikel 1.2, vijfde lid, Wet IB 2001?
Antwoord
Ja. De partner van belastingplichtige heeft meer (medische) zorg nodig dan haar thuis kan worden geboden. De woonvorm is een professionele instelling en biedt haar deze noodzakelijke (medische) zorg. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 5a, zevende lid, AWR of artikel 1.2, vijfde lid, Wet IB 2001.
Beschouwing
Wettelijk kader
Als belastingplichtige en haar partner niet langer op hetzelfde woonadres in de BRP staan ingeschreven, eindigt in beginsel het fiscaal partnerschap. In artikel 5a, zevende lid, AWR en artikel 1.2, vijfde lid, Wet IB 2001, is geregeld dat onder bepaalde voorwaarden het fiscaal partnerschap niet eindigt als niet meer aan het vereiste van inschrijving op hetzelfde woonadres in de BRP wordt voldaan. Deze uitzondering is niet van toepassing op gehuwden omdat zij in beginsel fiscaal partners blijven ook als ze niet meer op hetzelfde woonadres in de BRP zijn ingeschreven.
De uitzondering houdt in dat personen die fiscale partners van elkaar waren, als fiscale partners blijven aangemerkt nadat de inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis, vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen (artikel 5a, zevende lid, AWR en artikel 1.2, vijfde lid, Wet IB 2001). Dit geldt zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als fiscaal partner wordt aangemerkt. Deze bepaling vindt geen toepassing meer indien één van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de inspecteur laat weten dat zij niet langer als fiscale partners willen worden aangemerkt.
Woonvorm aan te merken als verpleeghuis of verzorgingshuis?
De begrippen verpleeghuis en verzorgingshuis worden in de fiscale wetgeving niet nader gedefinieerd. Uit de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5a, zevende lid, AWR is echter af te leiden dat de wetgever een brede definitie van het begrip verpleeg- of verzorgingshuis voor ogen heeft:
“Een verzorgingshuis biedt zorg en huisvesting als men door ouderdom of ziekte echt niet meer zelfstandig kan wonen en voor zichzelf kan zorgen, ook niet met behulp van naasten, mantelzorg of thuiszorg. Een verpleeghuis is bedoeld voor intensieve zorg of zware medische behandelingen.”
(MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32 505, nr. 3, p. 41).
Deze (brede) definitie kan worden ingekleurd aan de hand van de parlementaire geschiedenis van artikel 1a, achtste lid, van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956), zoals dat luidde van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010, omdat de artikelen 5a, zevende lid, AWR en 1.2, vijfde lid, Wet IB 2001 daarop zijn gebaseerd. Hierbij valt op dat is nagedacht over enkele objectief controleerbare criteria, maar dat deze criteria uiteindelijk niet als wettelijke voorwaarden zijn opgenomen. Zo is geopperd de regeling van toepassing te laten zijn op voormalige AWBZ-instellingen of op opnames in een instelling op grond van een indicatie door het Centraal Indicatiecentrum Zorg (Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9 en Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 13).
In artikel 2 van de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting, zoals dat luidde van 1 januari 2010 t/m 31 december 2010, werd uitvoering gegeven aan artikel 1a, achtste lid, SW 1956, zoals dat luidde van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. In het artikel staat dat sprake moet zijn van opname in een verpleeghuis ten gevolge van een dwingende medische reden of opname in een verzorgingshuis ten gevolge van een dwingende medische reden of ouderdom. Een andere invulling van de begrippen is hier eveneens niet gegeven.
Aangezien de objectief controleerbare criteria hun weg naar de wettekst niet hebben gevonden, mag worden aangenomen dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een open norm ten aanzien van de begrippen verpleeghuis en verzorgingshuis. Wel blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat iemand thuis niet meer zelfstandig moet kunnen wonen. Verder kan uit de begrippen worden afgeleid dat er sprake moet zijn van een professionele instelling. Indien iemand bij familie of vrienden verblijft, kan niet worden gesteld dat er sprake is van opvang in een verpleeghuis of verzorgingshuis. Zelfs als in deze situatie de noodzakelijke zorg geboden wordt, vindt de opvang plaats in de privésfeer.
Conclusie
Uit bovenstaande volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 5a, zevende lid, AWR en artikel 1.2, vijfde lid, Wet IB 2001, als een belastingplichtige of zijn partner meer (medische) zorg behoeft dan hij thuis kan ontvangen en deze belastingplichtige of zijn partner verblijft in een professionele instelling die de noodzakelijke (medische) zorg biedt.
In onderhavige casus heeft de belastingplichtige op grond van de Wlz-indicatie recht op wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging. Hiermee is voldoende aannemelijk dat belastingplichtige meer zorg behoeft dan zij thuis kan ontvangen. Daarvoor gaat belastingplichtige naar een professionele instelling die 24-uurs zorg biedt. Aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 5a, zevende lid, AWR en artikel 1.2, vijfde lid, Wet IB 2001 wordt dus voldaan, waardoor belastingplichtige en haar partner fiscaal partner van elkaar kunnen blijven.