KG:202:2023:42 Voorlopige verliesverrekening en onherroepelijk vaststaande aanslag
Publicatiedatum 01-12-2023, 13:55 | Laatste update 01-12-2023, 13:55 |
Aanleiding
Belastingplichtige heeft in 2021 in box 1 een verlies geleden en wil dit verrekenen met het in 2020 behaalde positieve box 1 inkomen (‘carry back’). Over 2020 is een aanslag vastgesteld. Over het verliesjaar (2021) is een aangifte ingediend, maar er is nog geen aanslag opgelegd.
Vraag
Moet voor voorlopige verliesverrekening de (definitieve) aanslag waarmee het verlies wordt verrekend onherroepelijk vaststaan?
Antwoord
Nee, voor de voorlopige verliesverrekening volstaat dat de (definitieve) aanslag over het jaar waarmee wordt verrekend is vastgesteld. Deze aanslag hoeft niet onherroepelijk vast te staan.
Beschouwing
Op grond van artikel 3.152, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) kan de inspecteur – vooruitlopend op de definitieve terugwenteling van een verlies uit werk en woning naar een voorafgaand jaar – een voorlopige verliesverrekening verlenen. Hiervoor kunnen bij ministeriële regeling regels worden opgesteld. Deze regels zijn opgenomen in artikel 23 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001).
Artikel 3.152, vijfde lid, Wet IB 2001 noch artikel 23 URIB 2001 geeft aan of de aanslag over het jaar waarnaar het verlies wordt verrekend onherroepelijk moet vaststaan.
De term ‘voorlopige verliesverrekening’ is bij de invoering van de Wet IB 2001 geïntroduceerd. De voorheen gehanteerde term ‘voorlopige teruggaaf’ is voorbehouden aan de voorlopige teruggaaf op grond van artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Met de gewijzigde formulering is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de voorgaande bepaling in artikel 52 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) in combinatie met artikel 16 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1964.
Uit de parlementaire geschiedenis ten aanzien van artikel 52 Wet IB 1964 – waaraan artikel 3.152 Wet IB 2001 is ontleend – kan worden afgeleid dat de aanslag van een jaar waarnaar wordt teruggewenteld niet onherroepelijk hoeft vast te staan:
“Aangiften waarbij een verlies wordt aangegeven, hebben meestal betrekking op ondernemers. Via de uitstelregeling voor indiening van aangiftebiljetten komen deze aangiften verspreid over het hele jaar op de inspecties binnen en dus niet volledig geconcentreerd rond de algemeen geldende inzendingsdata. Dit gebeurt om het werk dat met het opstellen van jaarstukken enz. voor betrokkenen is gemoeid over een langere periode te kunnen spreiden. De aangiften met een verlies worden vervolgens op de inspectie met voorrang behandeld. Toch garandeert dit geen snelle definitieve afhandeling in alle gevallen. Het kan bij voorbeeld zijn dat de aanslag over een voorafgaand jaar waarmee verrekend dient te worden, nog niet onherroepelijk vaststaat, omdat de aangifte over dat jaar laat is ingediend of over de aanslag een procedure loopt. De definitieve verliesrekening kan dan nog niet plaatsvinden. De nu voorgestelde voorlopige teruggaaf moet het mogelijk maken in deze en andere gevallen de belastingplichtige toch alvast de beschikking te laten krijgen over de door hem terugverwachte middelen.”
De voorlopige verliesverrekening is dus in het leven geroepen om te voorkomen dat verliesverrekening lang op zich laat wachten omdat de definitieve aanslag van een eerder belastingjaar nog niet onherroepelijk vaststaat.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Fiscaal stimuleringspakket en overige fiscale maatregelen uit 2009 is door de staatssecretaris echter het volgende opgemerkt:
“Per beleidsbesluit is geregeld dat geen aangifte nodig is over het verliesjaar en dat de aanslag over het jaar waarmee wordt verrekend niet onherroepelijk hoeft vast te staan.”
(Kamerstukken II 2008/09, 31 301, nr. 14, p. 11)
Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat – zonder tijdelijk goedkeurend beleid – voor voorlopige verliesverrekening de definitieve aanslag over het jaar waarmee wordt verrekend wel onherroepelijk vast moet staan. Deze opmerking is evenwel moeilijk te plaatsen in het licht van de ratio van de bepaling van voorlopige verliesverrekening. In het betreffende beleidsbesluit wordt het woord onherroepelijk ook niet gebruikt. Deze passage in de parlementaire stukken kan daarom worden beschouwd als een kennelijke verschrijving.
Conclusie
Om voor voorlopige verliesverrekening in aanmerking te komen moet de aanslag over het jaar waarmee wordt verrekend definitief zijn vastgesteld. Deze aanslag hoeft niet onherroepelijk vast te staan.