KG:202:2023:44 Toerekening rendementsgrondslag minderjarig kind in jaar van emigratie
Publicatiedatum 05-12-2023, 16:30 | Laatste update 05-12-2023, 16:30 |
Aanleiding
Belastingplichtige is minderjarig en woont bij haar ouders in Nederland. Halverwege het jaar verhuist ze naar het buitenland. Op de peildatum van box 3 in het jaar van emigratie is belastingplichtige nog geen 18 jaar en daarom wordt haar rendementsgrondslag voor box 3 in de inkomstenbelasting toegerekend aan haar ouders. De ouders van belastingplichtige blijven in Nederland wonen.
Vraag
Hoe verloopt in het jaar van emigratie de toerekening van het vermogen van een minderjarig kind aan de ouders in box 3?
Antwoord
Op de peildatum in het jaar van emigratie is het minderjarig kind binnenlands belastingplichtig en daarom wordt de rendementsgrondslag in box 3 aan de ouders toegerekend. Hierbij wordt in beginsel geen rekening gehouden met een tijdsgelange herrekening vanwege de emigratie. Op grond van een redelijke wetstoepassing is het echter toegestaan om de rendementsgrondslag van het minderjarige kind op de peildatum voor box 3 tijdsgelang te herrekenen en vervolgens toe te rekenen aan de ouders.
Beschouwing
Wettelijk kader
In artikel 2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is vastgelegd dat belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting natuurlijke personen zijn die of in Nederland wonen (binnenlandse belastingplichtigen) of niet in Nederland wonen maar wel Nederlands inkomen genieten als bedoeld in hoofdstuk 7 Wet IB 2001 (buitenlandse belastingplichtigen).
In artikel 2.4 Wet IB 2001 is vastgelegd hoe de heffingsgrondslagen voor binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen worden vastgesteld, onder verwijzing naar de van toepassing zijnde hoofdstukken van de wet. Voor binnenlandse belastingplichtigen wordt verwezen naar de regels van de hoofdstukken 3, 4 en 5 Wet IB 2001, voor buitenlandse belastingplichtigen naar de regels van hoofdstuk 7 Wet IB 2001.
Minderjarigen zijn zelfstandig belastingplichtig. Als gevolg van artikel 2.15, tweede lid, Wet IB 2001 worden bepaalde inkomensbestanddelen, waaronder de rendementsgrondslag voor box 3, echter niet aan het minderjarige kind zelf toegerekend, maar aan de ouder(s) die het gezag uitoefent (uitoefenen).
De rendementsgrondslag wordt in artikel 5.3, eerste lid, Wet IB 2001 omschreven als de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. Het voordeel uit sparen en beleggen is op grond van artikel 5.2, eerste lid, Wet IB 2001 het product van het effectieve rendementspercentage en de grondslag sparen en beleggen. Deze grondslag is de rendementsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen.
Artikel 5.2, zesde lid, Wet IB 2001 bepaalt dat, indien de binnenlandse belastingplicht gedurende het kalenderjaar eindigt door emigratie, wordt uitgegaan van de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar en het voordeel uit sparen en beleggen naar tijdsgelang wordt herrekend.
Tijdsgelange herrekening?
De rendementsgrondslag uit sparen en beleggen wordt individueel vastgesteld met inachtneming van de regels die gelden voor de betreffende belastingplichtige. Ook bij een in de loop van het jaar emigrerend minderjarig kind wordt op grond van artikel 2.15, tweede lid, Wet IB 2001 de rendementsgrondslag toegerekend aan de ouders. Het gaat hierbij om de rendementsgrondslag en niet om het voordeel uit sparen en beleggen. Bij het minderjarige kind wordt dus geen voordeel uit en sparen en beleggen in de heffing betrokken en vindt zodoende ook geen tijdsgelange herrekening daarvan op grond van artikel 5.2, zesde lid, Wet IB 2001 plaats.
Bij de ouders wordt de rendementsgrondslag van het minderjarige kind meegenomen in de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen. Aangezien de ouders het gehele jaar in Nederland wonen en dus het hele jaar binnenlandse belastingplichtigen zijn, is artikel 5.2, zesde lid, Wet IB 2001 (ook) niet van toepassing op de ouders.
Redelijke wetstoepassing
Voor zover het minderjarige kind op de peildatum voor box 3 geen bezittingen heeft die in de rendementsgrondslag van artikel 7.7, tweede lid, Wet IB 2001 zijn begrepen, pakt bovengenoemde uitkomst onredelijk uit. De ouders krijgen namelijk in het jaar van emigratie de volledige rendementsgrondslag van het kind toegerekend, zonder dat een tijdsgelange herrekening kan plaatsvinden. Het daaropvolgende jaar vindt deze toerekening niet meer plaats, tenzij het minderjarige kind bezittingen heeft die in de rendementsgrondslag van artikel 7.7, tweede lid, Wet IB 2001 zijn begrepen. Op grond van een redelijke wetstoepassing mag de rendementsgrondslag van het minderjarige kind – voor zover geen sprake is van bezittingen die in de rendementsgrondslag van artikel 7.7, tweede lid, Wet IB 2001 zijn begrepen – op de peildatum voor box 3 daarom toch tijdsgelang worden herrekend voordat deze wordt toegerekend aan de ouders. Deze redelijke wetstoepassing voorkomt tevens dat in situaties waarin op grond van het belastingverdrag het heffingsrecht over (het inkomen uit) het vermogen van het minderjarige kind (deels) toekomt aan het andere land, sprake is van economische dubbele belastingheffing over dat vermogen.
NB: In beginsel vindt dus geen tijdsgelange herrekening plaats wanneer op de peildatum voor box 3 bij het minderjarige kind sprake is van bezittingen die in de rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, Wet IB 2001 zijn begrepen. Echter, in specifieke situaties waarin het heffingsrecht over deze vermogensbestanddelen op grond van het belastingverdrag is toegewezen aan het woonland van het minderjarige kind, kan toch tijdsgelang worden herrekend. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als het minderjarige kind rechten op onroerende zaken bezit, waarvan het heffingsrecht is toegewezen aan het woonland van het kind.