KG:202:2023:46 APV en aandelenfusie
Aanleiding
Twee natuurlijke personen (X en Y) hebben ieder een Curaçaose Stichting Particulier Fonds (hierna: SPF) opgericht. De SPF’en kwalificeren als afgezonderde particuliere vermogens (hierna: APV’s), als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en kosten van de APV’s worden dan ook toegerekend aan de inbrengers X respectievelijk Y. Deze APV’s houden ieder 50% van de aandelen in een in Nederland gevestigde Werk BV; aan zowel X als Y wordt derhalve 50% van de aandelen in Werk BV toegerekend. De SPF’en willen gezamenlijk een in Nederland gevestigde Holding BV oprichten die alle aandelen in Werk BV verwerft tegen uitreiking van eigen aandelen.
Vraag
Kunnen X en Y met betrekking tot de aan hen toegerekende 50%-aandelenpakketten in Werk BV gebruik maken van de doorschuiffaciliteit van artikel 4.41 Wet IB 2001 als de SPF’en de aandelen Werk BV leveren aan Holding BV en daarvoor door Holding BV uitgereikte aandelen ontvangen?
Antwoord
Ja, X en Y kunnen gebruik maken van de doorschuiffaciliteit bij een onbelaste aandelenfusie, mits aan de wettelijke eisen van artikel 4.41, eerste lid, jo. 3.55 Wet IB 2001 wordt voldaan. Door een APV gehouden aanmerkelijkbelangaandelen kunnen dus worden betrokken in een gefaciliteerde aandelenfusie, zonder dat deze aandelen eerst moeten worden geleverd aan de inbrengers.
Beschouwing
De inbrengers X en Y zijn niet de aandeelhouders van de aandelen (inclusief het stemrecht) in Werk BV; de aandelen zijn in eigendom van de SPF’en. Volgens artikel 2.14a Wet IB 2001 worden de aandelen in Werk BV wel toegerekend aan inbrengers X en Y. Op grond van artikel 4.41, eerste lid, Wet IB 2001 geldt op verzoek van de belastingplichtige een doorschuifregeling ingeval er sprake is van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 Wet IB 2001
Een aandelenfusie wordt volgens artikel 3.55, tweede lid, onderdeel a, Wet IB 2001 aanwezig geacht indien een in Nederland gevestigde vennootschap tegen uitreiking van eigen aandelen of winstbewijzen, eventueel met bijbetaling, een zodanig bezit aan aandelen in een andere in Nederland gevestigde vennootschap verwerft dat zij meer dan de helft van de stemrechten in de laatstgenoemde vennootschap kan uitoefenen. Artikel 3.55 Wet IB 2001 stelt niet de voorwaarde dat de inbrenger zelf de aandelen moet leveren.
De SPF’en leveren in het kader van de aandelenfusie de aandelen in Werk BV aan Holding BV en ontvangen daarvoor in ruil aandelen in Holding BV. Omdat Holding BV als gevolg van deze levering meer dan de helft van het stemrecht kan uitoefenen in Werk BV, kan de aandelenfusiefaciliteit worden toegepast en blijft op verzoek van de inbrengers X en Y het voordeel in het kader van een aandelenfusie buiten aanmerking. Voor X en Y geldt op grond van artikel 4.42, eerste lid, Wet IB 2001 dat de verkrijgingsprijs van de verworven aandelen Holding BV gelijk is aan de verkrijgingsprijs van de aandelen Werk BV.
De SPF’en zijn derhalve niet genoodzaakt de aandelen eerst te leveren aan natuurlijke personen, die vervolgens deze aandelen zouden moeten ruilen tegen uitgereikte aandelen Holding BV en die daarna deze aandelen Holding BV zouden moeten inbrengen in hun SPF’en.