Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:202:2023:5 Vastgoedparticipaties in een transparant fonds en box 3

Aanleiding

Een transparant fonds heeft aan particuliere beleggers bewijzen van deelgerechtigdheid uitgegeven. Het fonds belegt voornamelijk in in Nederland gelegen woningen die worden verhuurd. De beleggingsportefeuille is gefinancierd met het vermogen van de participanten en met een bancaire lening. Particuliere beleggers moeten de deelgerechtigdheid in het transparante fonds aangeven in hun aangifte inkomstenbelasting.

Vragen

  1. Vormen de bewijzen van deelgerechtigdheid (waarin de bezittingen en schulden van het transparante fonds zijn gesaldeerd) voor de participanten een bezitting in box 3 of moeten de participanten elk van de bezittingen en schulden van het transparante fonds voor hun pro rata deelgerechtigdheid opgeven in de aangifte inkomstenbelasting?
  2. Zijn de waarderingsvoorschriften van artikel 5.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) van toepassing bij een transparant fonds, indien het fonds belegt in (verhuurde) woningen?

Antwoorden

  1. De participanten van een transparant fonds moeten elk van de bezittingen en schulden van het fonds voor hun pro rata deelgerechtigdheid aangeven in box 3.
  2. De waarderingsvoorschriften van artikel 5.20 Wet IB 2001 zijn van toepassing indien het transparante fonds belegt in (verhuurde) woningen.

Beschouwing

Transparant fonds en fonds voor gemene rekening

Een transparant fonds is een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, tenzij dat fonds een fonds voor gemene rekening is (artikel 2.14bis, zevende lid, Wet IB 2001).

Om te bepalen of sprake is van een transparant fonds moet worden uitgesloten of sprake is van een fonds voor gemene rekening (hierna: fgr). Voor de toepassing van de Wet IB 2001 wordt voor de definitie van een fgr in artikel 2.14bis, zevende lid, Wet IB 2001, verwezen naar de vennootschapsbelasting. Op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is een fgr een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, mits dit fonds wordt aangemerkt als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en de deelgerechtigdheid in dit fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. Voor de vennootschapsbelasting wordt een fgr als onderneming aangemerkt.

NB: de bewijzen van deelgerechtigdheid worden niet als verhandelbaar aangemerkt indien vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fgr (inkoopvariant). Indien er sprake is van de inkoopvariant valt dit zogenoemde inkoopfonds onder de definitie van transparant fonds in de zin van artikel 2.14bis, zevende lid, Wet IB 2001.

Tot 1 januari 2025 werd een onderscheid gemaakt tussen een zogenoemd ‘open fgr’ en ‘besloten fgr’. Door de inwerkingtreding van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen en de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling is dit per 1 januari 2025 veranderd en wordt een onderscheid gemaakt tussen het fgr en een transparant fonds.

Bezittingen en schulden in box 3

Op grond van het met ingang van 1 januari 2025 geldende artikel 2.14bis, eerste lid, Wet IB 2001 worden voor de toepassing van de Wet IB 2001 en de daarop berustende bepalingen de bezittingen en schulden en de opbrengsten en uitgaven dan wel de kosten van een transparant fonds toegerekend aan de participanten naar rato van ieders gerechtigheid.

In box 3 geven de participanten daarom de bezittingen en schulden uit het transparante fonds op naar rato van hun deelgerechtigdheid. Dat de juridische eigendom van de vermogensbestanddelen in voorkomende gevallen is ondergebracht bij een bewaarder, doet hier niet aan af.

In de onderhavige casus belegt het transparante fonds voornamelijk in in Nederland gelegen verhuurde woningen. De woningen worden als zodanig naar rato van hun deelgerechtigdheid toegerekend aan de participanten. De participanten nemen zodoende de woningen (lees: de onroerende zaken, als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel a, Wet IB 2001) naar rato van hun deelgerechtigdheid in box 3 in aanmerking. Ook nemen de participanten, met inbegrip van de schuldendrempel, hun deelgerechtigdheid in de bancaire geldlening als schuld als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, Wet IB 2001 in aanmerking.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat een transparant fonds ook een samenwerkingsverband als bedoeld in de terbeschikkingstellingsregeling (artikelen 3.91 en 3.92 Wet IB 2001) is. De fiscale transparantie van het fonds doet hier niet aan af.

NB: De Hoge Raad (2 augustus 2024, ECLI:NL:HR:2024:1086) heeft bevestigd dat de invoering van artikel 2.14bis, eerste lid, Wet IB 2001 slechts een codificatie van geldend recht betreft. Dat betekent dat ook voor de belastingjaren t/m 2024 de participanten in een besloten fgr de bezittingen en schulden van het besloten fgr naar rato van hun deelgerechtigdheid aangeven in box 3.

Waarderingsvoorschriften in box 3

Aangezien niet het bewijs van deelgerechtigdheid in het transparante fonds, maar de pro rata deelgerechtigdheid in elk van de bezittingen en schulden door de participanten wordt aangegeven in box 3, zijn ook de specifieke (waarderings)voorschriften uit artikel 5.20 Wet IB 2001 voor de onderliggende bezittingen en schulden van toepassing. Hierbij valt te denken aan de waardering van woningen op de WOZ-waarde en de leegwaarderatio.

De bezittingen en schulden van het transparante fonds worden bij de waardering niet als eenheid, als bedoeld in artikel 5.19, tweede lid, Wet IB 2001, beschouwd. Deze bepaling is bedoeld voor situaties waarin een combinatie van vermogensbestanddelen een hogere of andere waarde heeft dan de som van de waarde van de afzonderlijke bezittingen (Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, p. 246 & Kamerstukken II 1999/2000, 26727, nr. 7, p. 525). De bezittingen en schulden van het transparante fonds zullen doorgaans niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden waardoor de som van bezittingen en schulden tezamen afwijkt van de som van de waarde van de afzonderlijke bestanddelen. Bovendien maakt de fiscale transparantie van het transparante fonds in de Wet IB 2001 dat juist niet naar het bewijs van deelgerechtigdheid, maar naar de afzonderlijke onderliggende vermogensbestanddelen wordt gekeken.

Ten overvloede

Indien sprake is van een fgr waarbij een participant een deelgerechtigdheid heeft van minder dan 5%, wordt het bewijs van deelgerechtigdheid in box 3 in aanmerking genomen. Een fgr is immers niet fiscaal transparant, waardoor de onderliggende vermogensbestanddelen niet aan de participant worden toegerekend. De bewijzen van deelgerechtigdheid worden dan als rechten die niet op zaken betrekking hebben, als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel e, Wet IB 2001 in box 3 als bezitting in aanmerking genomen (Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, p. 233).

Deel deze pagina