Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:202:2024:11 Vervoerskosten in verband met aanschaf van een hulpmiddel en uitgaven voor specifieke zorgkosten

Aanleiding

Een belastingplichtige heeft in verband met een handicap orthopedisch schoeisel nodig. Orthopedisch schoeisel kan worden aangemerkt als ‘ander’ hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Deze schoenen worden speciaal op maat gemaakt en kunnen niet door anderen worden gebruikt. De kosten van de schoenen worden vergoed op basis van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Belanghebbende moet hiervoor een wettelijke eigen bijdrage betalen. Deze eigen bijdrage is niet aftrekbaar op grond van artikel 6.18, eerste lid, Wet IB 2001. Belastingplichtige heeft vervoerskosten gemaakt voor het aanmeten en ophalen van de orthopedische schoenen. Daarnaast heeft belastingplichtige vervoerskosten gemaakt voor het ophalen van door een arts voorgeschreven medicijnen (hierna: een farmaceutisch hulpmiddel) bij de apotheek.

Vraag

Kwalificeren vervoerskosten in verband met de aanschaf van een farmaceutisch of ‘ander’ hulpmiddel, als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen c en d, Wet IB 2001 als uitgaven voor specifieke zorgkosten?

Antwoord

Ja, de vervoerskosten die belastingplichtige heeft gemaakt in verband met de aanschaf van een farmaceutisch of ‘ander’ hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen c en d, Wet IB 2001, kwalificeren als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Beschouwing

Wettelijk kader

In artikel 6.17, eerste lid, Wet IB 2001 is aangegeven welke uitgaven die worden gedaan wegens ziekte of invaliditeit kwalificeren als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het gaat hierbij onder andere om uitgaven voor vervoer (onderdeel b), uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts (onderdeel c) en uitgaven voor andere hulpmiddelen voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt (onderdeel d).

Onder de buitengewone uitgavenregeling zoals die tot 2009 gold, waren deze categorieën allemaal opgenomen in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 (wettekst 2008). Als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling werden aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische hulpmiddelen en andere hulpmiddelen en vervoer. Deze categorie is direct ontleend aan artikel 46, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de huidige regeling voor de uitgaven van specifieke zorgkosten kan worden opgemaakt dat de aftrek van uitgaven voor vervoer is afgeleid van de tot 2009 geldende buitengewone uitgavenregeling. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de vervoerskosten onder de buitengewone uitgavenregeling.

In deze toelichting is het volgende vermeld over de uitgaven voor vervoer wegens ziekte of invaliditeit (Kamerstukken II 2008/09, 31 706, nr. 3, p. 47):

“Uitgaven voor vervoer wegens ziekte of invaliditeit zijn zelfstandig opgenomen in het voorgestelde artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001. De zelfstandige opneming van uitgaven voor vervoer beoogt geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de huidige bepaling betreffende de aftrekbaarheid van de uitgaven voor vervoer, maar een betere en overzichtelijker indeling van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001. Alle uitgaven voor vervoer wegens ziekte of invaliditeit blijven aftrekbaar in de vorm en omvang overeenkomstig de huidige regeling.”

Analyse

In de tot 2009 geldende buitengewone uitgavenregeling waren in het destijds geldende artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 als eerste categorie van uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling genoemd de uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer. De woorden ‘met inbegrip’ kunnen worden opgevat dat er een zekere samenhang bestaat tussen deze uitgaven. De kosten voor farmaceutische en andere hulpmiddelen werden destijds dan ook niet los gezien van genees- en heelkundige hulp. Ook kosten in verband met vervoer ter verkrijging van farmaceutische of andere hulpmiddelen konden in aanmerking worden genomen, omdat ook dit werd bezien in samenhang met het ondergaan van een medische behandeling.  

Met de huidige regeling specifieke zorgkosten is ten opzichte van de buitengewone uitgavenregeling geen inhoudelijke wijziging beoogd. De wetgever heeft voornamelijk een betere en overzichtelijkere indeling van de specifieke zorgkosten willen realiseren. Daarom kan ervan uit worden gegaan dat de destijds geldende systematiek nog steeds van toepassing is. Dat wil zeggen dat voor de vervoerskosten nog steeds sprake moet zijn van een samenhang met genees- en heelkundige hulp, farmaceutische en/of andere hulpmiddelen. Daarnaast bestaat geen rangorde tussen de verschillende soorten kosten die zijn genoemd in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen a tot en met d, Wet IB 2001. Dat de vervoerskosten in de huidige bepaling eerder worden genoemd dan de farmaceutische en andere hulpmiddelen is dus niet relevant. Onder de vervoerskosten die integraal voor aftrek in aanmerking komen, vallen dan ook de vervoerskosten in verband met de aanschaf van farmaceutische en/of andere hulpmiddelen (in gelijke zin:  Rechtbank Noord-Holland 16 december 2020, nr. HAA 19/4400 t/m HAA 19/4402[Voetnoot 1]).

In onderhavige casus worden vervoerkosten gemaakt in verband met het ophalen van farmaceutische hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001, en het laten aanmeten en ophalen van een ander hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, Wet IB 2001. Aangezien wordt voldaan aan de voorwaarden in laatstgenoemde artikelen, kwalificeren de vervoerskosten die verband houden met de verkrijging van de hulpmiddelen als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Hierbij geldt wel als beperkende voorwaarde dat de kosten in verband met vervoer de grenzen van de redelijkheid niet te buiten dienen te gaan, waarbij wordt opgemerkt dat deze grenzen ruim moeten worden opgevat (Gerechtshof ’s-Gravenhage 1 mei 1984, ECLI:NL:GHSGR:1984:BI9509). De vervoerskosten om een hulpmiddel te verkrijgen zullen doorgaans niet in wanverhouding staan tot het verkrijgen van het hulpmiddel. Dit zou slechts het geval zijn als geen redelijk denkend mens kan volhouden die uitgaven daartoe te doen (Gerechtshof Leeuwarden 3 februari 1984, ECLI:NL:GHLEE:1984:AW8664).

Conclusie

Vervoerskosten die belastingplichtige heeft gemaakt in verband met de aanschaf van een farmaceutisch of ander hulpmiddel kwalificeren als uitgaven voor specifieke zorgkosten. In de onderhavige casus wordt de medicatie verstrekt op voorschrift van een arts en wordt zodoende voldaan aan artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001. Daarnaast wordt het orthopedisch schoeisel aangemerkt als een ander hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, Wet IB 2001.Aangezien de vervoerskosten verband houden met het verkrijgen van deze hulpmiddelen, zijn deze vervoerskosten aftrekbaar.

[Voetnoot 1, terug naar tekst] Betreft een niet-gepubliceerde uitspraak. Voor de beoordeling van de rechtbank zie onderdeel 4 van de uitspraak in hoger beroep van gerechtshof Amsterdam van 17 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1505.

Deel deze pagina