Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:202:2024:14 Fiscaal partnerschap bij mede-eigendom woning

Aanleiding

Vader en moeder (gehuwd en hierna; ouders) willen samen met hun twee zoons een gebouw kopen om in te gaan wonen. In het gebouw komen drie woonruimten, één voor de ouders en de zonen krijgen ook elk één woonruimte. De ouders worden voor 50% eigenaar, zoon 1 voor 25% en zoon 2 ook voor 25%.

Ze schrijven zich in bij de basisregistratie personen op het adres van het gebouw. Het gebouw wordt niet kadastraal gesplitst in zelfstandige woonruimten.

Uitgangspunt is dat er tussen de zonen geen sprake is van geregistreerd partnerschap, een notarieel samenlevingscontract of een aanmelding als elkaars partner voor de toepassing van een pensioenregeling. Ook voeren zij geen gezamenlijke huishouding met elkaar of met de ouders.

Vraag

Ontstaat voor de zonen fiscaal partnerschap op grond van artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

Antwoord

Wanneer de woonruimten als zelfstandige woonruimten kunnen worden aangemerkt, ontstaat er geen fiscaal partnerschap tussen de zonen. Ze zijn dan allebei eigenaar van een andere woning. Andersom geldt dat als geen sprake is van zelfstandige woonruimten fiscaal partnerschap ontstaat als de zonen staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen. Er is voldaan aan de vereisten van artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001, omdat zij dan mede-eigenaar zijn van dezelfde woning, die hun als hoofdverblijf ter beschikking staat.

Beschouwing

Fiscaal partnerschap

Op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zijn de ouders elkaars fiscaal partner. Op grond van artikel 1.2, derde lid, Wet IB 2001 kunnen ze geen fiscaal partner worden met hun zonen omdat het partnerschap op grond van artikel 5a AWR voorgaat op het partnerschap volgens de Wet IB 2001.

Op grond van artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 wordt onder een partner mede verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen en die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economische eigendom, of op grond van een recht van lidmaatschap van een coöperatie. Het gaat hierbij niet om een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001 (zie KG:202:2024:13). Voor de vraag of de zonen samen een woning hebben als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel d, Wet IB 2001, is het van belang of hun beiden woonruimten als één woning wordt aangemerkt.

Zelfstandige woonruimten

In het gebouw worden meerdere woonruimten gecreëerd, maar het gebouw wordt niet kadastraal gesplitst. De vraag is of beide zonen mede-eigenaar zijn van één woning of dat ieder eigenaar is van een zelfstandige woning. Een gebouw kan uit meerdere woningen bestaan. Ook een gedeelte van een gebouw kan een woning zijn.

Is sprake van één of meerdere zelfstandige woonruimten?

Onder een zelfstandige woning wordt volgens artikel 7:234 van het Burgerlijk Wetboek verstaan de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.

Bij de beoordeling of sprake is van één of meerdere zelfstandige woningen spelen de feiten en omstandigheden een belangrijke rol. Relevant is of op basis van de feiten en omstandigheden de woonruimten van de zonen bouwtechnisch en wat betreft gebruiksmogelijkheden zijn aan te merken als één woning. Het feitelijk gebruik van de woning(en) is hierbij niet van belang (zie de toelichting van de Staatssecretaris van Financiën bij Hof Den Haag 15 januari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ1361).

Feiten en omstandigheden die erop wijzen dat bouwtechnisch en wat betreft gebruiksmogelijkheden sprake is van meerdere zelfstandige woningen zijn: de woningen beschikken over geheel eigen voorzieningen, zoals een eigen voordeur, ingang, keuken, één of meer badkamers en één of meer toiletten. Het is niet relevant of de woning een eigen adres heeft. Eén adres kan dus meerdere woningen bevatten.

Gevolgen fiscaal partnerschap als sprake is van twee zelfstandige woonruimten

Als sprake is van twee zelfstandige woonruimten van de zonen, kan geen sprake zijn van fiscaal partnerschap op grond van artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001, omdat de zonen niet mede-eigenaar zijn van dezelfde woning.

Gevolgen fiscaal partnerschap als sprake is van één zelfstandige woonruimte

Als sprake is van één zelfstandige woonruimte, zijn de zonen mede-eigenaar van dezelfde woning. Artikel 1.2, eerste lid, onderdeel d, Wet IB 2001 vereist dat de woning als hoofdverblijf ter beschikking moet staan op grond van eigendom. Omdat de twee zonen ieder 25% eigendom hebben en deze woning voor hen het hoofdverblijf is, ontstaat fiscaal partnerschap tussen de twee zonen.

Deel deze pagina

Op deze pagina