Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Op deze pagina

KG:202:2024:17 Periodieke gift door bestuurder ANBI

Aanleiding

Belastingplichtige is bestuurder van een Algemeen Nut Beogende Instelling (hierna: ANBI) en schenkt jaarlijks op basis van een schenkingsovereenkomst een vast bedrag aan deze ANBI. De schenking eindigt bij het overlijden van de belastingplichtige. Verder zijn in de schenkingsovereenkomst als aanvullende beëindigingsgronden opgenomen dat de verplichting tot het doen van schenkingen eindigt als de ANBI failliet gaat of als de ANBI haar ANBI-status verliest.

Vraag

Voldoet een schenking van een belastingplichtige aan een ANBI, waarvan de belastingplichtige tevens bestuurder is, aan de voorwaarden voor een periodieke gift als bedoeld in artikel 6.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), indien aanvullende beëindigingsgronden in de schenkingsovereenkomst zijn opgenomen waardoor de verplichting tot het doen van schenkingen eindigt als de ANBI failliet gaat of als de ANBI haar ANBI-status verliest?

Antwoord

Dat is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Om te kunnen spreken van een periodieke gift is onder meer een wezenlijke onzekerheid over de looptijd vanuit het oogpunt van de schenker vereist. De wezenlijke onzekerheid moet aanwezig zijn bij het aangaan van de schenkingsovereenkomst. De beëindigingsgronden die in de schenkingsovereenkomst zijn opgenomen, betekenen niet automatisch dat geen sprake is van een wezenlijke onzekerheid.  Wanneer bij het sluiten van de schenkingsovereenkomst vaststaat dat de bestuurder/schenker niet of nauwelijks invloed heeft (of gaat hebben) op de looptijd van de periodieke gift, wordt voldaan aan de wezenlijke onzekerheidseis. 

Beschouwing

Een periodieke gift is een gift in de vorm van ten minste jaarlijkse vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen gedurende een looptijd van minimaal vijf jaar, die eindigen uiterlijk bij overlijden en berusten op een bij notariële of onderhandse akte van schenking aangegane verplichting (artikel 6.34 jo. 6.38, eerste lid, Wet IB 2001).

Uit artikel 6.38, zesde lid, Wet IB 2001 volgt dat de akte van schenking kan voorschrijven dat de periodieke gift in ieder geval wordt beëindigd bij verlies van de ANBI-status, faillissement van de ANBI of bij arbeidsongeschiktheid of werkeloosheid van de schenker of van een van de schenkers.

Met verlies van de ANBI-status wordt bedoeld dat de instelling de status van ANBI definitief moet hebben verloren. Dat wil zeggen dat er geen mogelijkheden meer zijn tot bezwaar en beroep.

In artikel 6.38, zevende lid, Wet IB 2001 is opgenomen dat de periodieke gift alleen tussentijds mag worden beëindigd als:

  • de schenker(s) niet of nauwelijks invloed heeft (hebben) op de hiervoor beschreven omstandigheden, en
  • de beëindiging uitsluitend ziet op de nog niet vervallen uitkeringen van de periodieke gift. Deze bepaling is uitsluitend van belang als de beëindiging binnen de periode van vijf jaar plaatsvindt.

Of er sprake is van niet of nauwelijks invloed hebben op het verlies van de ANBI-status of faillissement moet van geval tot geval worden beoordeeld. Het is de vraag of een bestuurder van een grote ANBI deze invloed kan uitoefenen. Dat geldt in mindere mate ook voor bijvoorbeeld een vereniging waarbij leden van die vereniging per toerbeurt plaatsnemen in het bestuur. Bij bijvoorbeeld meer ‘persoonlijke’ stichtingen is minder snel sprake van het niet of nauwelijks hebben van invloed. Bij de beoordeling of sprake is van niet of nauwelijks invloed hebben, moeten ook de feiten en omstandigheden worden meegewogen in hoeverre bij de schenker bij het aangaan van de overeenkomst bekend is dat gedurende de looptijd van de periodieke gift sprake zal zijn van gewijzigde omstandigheden. Bijvoorbeeld de situatie dat de schenker bij het aangaan van de overeenkomst al weet dat hij tijdens de looptijd van de periodieke gift bestuurder gaat worden en van plan is om handelingen te verrichten die resulteren in het verlies van de ANBI-status.

Als tijdens de looptijd van de periodieke gift een beëindigingsgrond wordt ingeroepen, heeft dit in beginsel geen invloed op de reeds verstreken termijnen van de periodieke gift. Tenzij uit de feiten en omstandigheden blijkt dat bij het aangaan van de schenkingsovereenkomst reeds duidelijk was dat de bestuurder/schenker invloed had (of zou gaan hebben) op de looptijd van de periodieke gift. Als dat het geval is, kan dit effect hebben op de verleende giftenaftrek in voorgaande jaren.

NB: tot 15 maart 2024 was de strekking van artikel 6.38, zesde en zevende lid, Wet IB 2001 opgenomen in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 19 december 2014, nr. BLKB2014/1415M.

Deel deze pagina