Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:202:2024:30 Schenkkring en box 3

Aanleiding

Ondernemers kunnen deelnemen aan een schenkkring als alternatief voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Om deel te nemen aan een bepaalde schenkkring dienen de verschuldigde maandbedragen te worden gestort op een derdengeldrekening (hierna: ‘derdengeldrekening X’) die op naam staat van een stichting. Deze stichting heeft als doel om een arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor zelfstandigen te faciliteren. De stichting kwalificeert niet als een Afgezonderd Particulier Vermogen.

Elke deelnemer heeft een eigen kenmerk. Maandelijks worden door de penningmeester de bedragen die ten gunste komen aan de arbeidsongeschikte deelnemers van de derdengeldrekening X afgeschreven. De deelnemer heeft zelf geen toegang tot het geld op deze rekening. Deelnemers kunnen zonder opgave van redenen – en met inachtneming van een opzegtermijn van één maand – hun deelname beëindigen. Na beëindiging van de deelname aan de schenkkring wordt het kenmerk van de betreffende ondernemer opgeheven en het overgebleven bedrag teruggestort op een eigen bankrekening van de ondernemer.

In het verleden bestond de mogelijkheid om aan deze schenkkring deel te nemen door de verschuldigde maandbedragen te storten op een zelf te openen bankrekening (hierna: Y-rekening). Deze mogelijkheid is inmiddels beëindigd, maar er zijn nog ondernemers die op deze wijze deelnemen aan de regeling. In dit geval hebben de deelnemers de penningmeester gemachtigd tot het beheer van deze rekening. De stichting staat niet toe dat de deelnemers geld van de rekening afhalen. Feitelijk is dit echter wel mogelijk. Nadat deelname aan de schenkkring is beëindigd, staat het de ondernemer vrij deze rekening aan te houden.

NB: in dit standpunt wordt ingegaan op het voordeel uit sparen en beleggen dat volgt uit de Wet rechtsherstel box 3 en de box 3-wetgeving met ingang van 1 januari 2023. Naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024 kunnen belastingplichtigen in bepaalde gevallen aannemelijk maken dat het werkelijke rendement lager is dan het uit bovengenoemde wetgeving volgende forfaitaire rendement. Aangezien dit nog nader door het kabinet wordt uitgewerkt, wordt daar in dit standpunt niet op ingegaan.

Vragen

  1. Op welke wijze wordt het aandeel of het belang van de deelnemer in de derdengeldrekening X in aanmerking genomen onder de box 3-wetgeving met ingang van 1 januari 2023?
  2. Op welke wijze wordt de Y-rekening van de deelnemer in aanmerking genomen onder de box 3-wetgeving met ingang van 1 januari 2023?

Antwoorden

  1. Het belang van de deelnemer in een derdengeldrekening X wordt op de peildatum voor box 3 aangemerkt als een overige bezitting.
  2. De Y-rekening wordt bij de deelnemer op de peildatum voor box 3 aangemerkt als een banktegoed.

Beschouwing

Banktegoeden

Naar aanleiding van het zogenoemde kerstarrest (HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963) wordt in de Wet rechtsherstel box 3 ter bepaling van het voordeel uit sparen en beleggen een onderscheid gemaakt tussen drie vermogenscategorieën:

  1. banktegoeden;
  2. overige bezittingen;
  3. schulden.

Dit onderscheid is voortgezet in de zogenoemde Overbruggingswet box 3 die met ingang van 1 januari 2023 de box 3-wetgeving in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) heeft gewijzigd. De overbruggingswet heeft als doel om de Wet IB 2001 voor de jaren tot aan de invoering van een nieuw box 3-stelsel in lijn te brengen met het kerstarrest.

Banktegoeden worden met ingang van 1 januari 2023 in artikel 5.2, derde lid, Wet IB 2001 gedefinieerd. Het gaat hierbij onder meer om deposito’s als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) en daarmee naar aard en strekking overeenkomende buitenlandse deposito’s.

Volgens artikel 1:1 Wft is een deposito een tegoed dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat een bank onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden dient terug te betalen, met inbegrip van een termijndeposito en een spaardeposito. Artikel 1:1 Wft noemt vervolgens een paar soorten tegoeden die worden uitgezonderd. Deze uitzonderingen zijn voor dit standpunt niet relevant.

In de Wft wordt geen definitie gegeven van het begrip ‘depositohouder’. De Wft is echter de codificatie van de Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (hierna: Richtlijn). Artikel 2, eerste lid, onderdeel 6, Richtlijn geeft aan dat de houder of, ingeval van een gemeenschappelijke rekening, elk van de houders van een deposito wordt aangeduid met de term ‘deposant’. De depositohouder (deposant) is gelijk aan de rekeninghouder, zijnde de persoon op wiens naam de bankrekening staat. De terugbetalingsverplichting die voortvloeit uit artikel 1:1 Wft is dus aan de rekeninghouder.

De bezittingen die niet als banktegoed kwalificeren, moeten als overige bezittingen in box 3 worden aangegeven.

Rekening derdengelden X

In het geval dat een bedrag ten behoeve van de schenkkring op een derdenrekening staat, kwalificeert de deelnemer niet als depositohouder (zie KG:202:2023:32). De deelnemer heeft een vorderingsrecht op de stichting. De depositohouder en rekeninghouder van derdenrekening X is de stichting. De stichting heeft de rekening geopend en is de houder van het deposito aan wie de bank een terugbetalingsverplichting heeft. Aangezien de bank geen terugbetalingsverplichting heeft aan de deelnemer, kwalificeert het saldo op derdenrekening X voor de deelnemer/belastingplichtige niet als banktegoed. De deelnemer heeft daarentegen een belang in het vermogen van bankrekening X. Dit belang behoort tot de categorie ‘overige bezittingen’.

De wetgever heeft deze situatie ook voor ogen gehad bij het introduceren voor een specifieke uitzondering voor derdengeldrekening bij een notaris of gerechtsdeurwaarder (MvT, Kamerstukken II 2023/24, 36418, nr. 3, p. 11):

“Een vorderingsrecht op de notaris of gerechtsdeurwaarder ten aanzien van gelden op de derdenrekening door een rechthebbende op die gelden valt momenteel in box 3 in de categorie «overige bezittingen». Ondanks dat het geld van de belastingplichtige op een deposito in de zin van de Wet op het financieel toezicht staat, kwalificeert dit niet als banktegoed voor box 3, omdat de belastingplichtige niet zelf de depositohouder van dit deposito is. Het geld zal in de praktijk op een bankrekening worden aangehouden en een vergelijkbaar rendement kennen als banktegoeden. Door dit vorderingsrecht onder de categorie banktegoeden te brengen wordt het werkelijk behaalde rendement op die bankrekening beter benaderd.

Er zijn ook andere situaties mogelijk waarbij de belastingplichtige rechthebbende is tot gelden die door een derde worden aangehouden. Het voorstel beperkt zich tot de derdenrekeningen van notarissen en gerechtsdeurwaarders, omdat deze derdenrekeningen wettelijk zijn geregeld. Deze wettelijke regelingen borgen dat de gelden daadwerkelijk in beheer door de notaris of gerechtsdeurwaarder worden aangehouden op een bankrekening. Zo is het risico op misbruik door het aanwenden van de gelden op een andere wijze – bijvoorbeeld ter belegging – beperkt. Bovendien is eenvoudig kenbaar voor de belastingplichtige en de Belastingdienst dat sprake is van een dergelijke derdenrekening.”

De wetgever heeft dus bewust ervoor gekozen om voor situaties zoals de onderhavige niet af te wijken van de categorie ‘overige bezittingen’.

Y-rekeningen

De door de deelnemer aangehouden Y-rekening staat op zijn naam. Weliswaar is de penningmeester gemachtigd tot het beheer van de bankrekening, maar dit laat onverlet dat de deelnemer de depositohouder is. De Y-rekeningen worden bij de betreffende deelnemer/belastingplichtige op de peildatum voor box 3 derhalve aangemerkt als banktegoeden.

Deel deze pagina