KG:202:2024:4 Waardering lidmaatschapsrecht in een VvE en box 3
Publicatiedatum 14-02-2024, 14:14 | Laatste update 14-02-2024, 14:14 |
Aanleiding
De voorzitter van een Vereniging van Eigenaars (hierna: VvE) heeft aan het einde van het kalenderjaar – na instemming van de VvE – een opdracht voor onderhoudswerkzaamheden aan een aannemer verstrekt voor een bedrag van € 40.000. Conform de afspraak hebben de werkzaamheden en betalingen in het daaropvolgende kalenderjaar plaatsgevonden.
Vraag
Mag voor de bepaling van de waarde van het lidmaatschapsrecht op de peildatum voor box 3 het banksaldo van de VvE worden verminderd met de verstrekte opdracht voor onderhoudswerkzaamheden van € 40.000?
Antwoord
Nee, de geoormerkte € 40.000 heeft nog niet het vermogen van de VvE verlaten. Bij het bepalen van de waarde van het lidmaatschapsrecht van de VvE telt dus ook de geoormerkte € 40.000 mee. Dit bedrag mag niet in mindering worden gebracht op de banktegoeden van de VvE.
Beschouwing
Kwalificatie gerechtigdheid van aandeel in een VvE-reservefonds in box 3
In box 3 worden bezittingen van een belastingplichtige in aanmerking genomen. Indien een belastingplichtige appartementseigenaar is, heeft hij een lidmaatschapsrecht van een vereniging. Een lidmaatschapsrecht wordt aangemerkt als een recht dat niet op zaken betrekking heeft als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel e, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). In de memorie van toelichting bij de invoering van de Wet IB 2001 heeft de wetgever de rechten die niet op zaken betrekking hebben nader toegelicht, waarbij het lidmaatschapsrecht van en belangen bij een vereniging of doelvermogens als voorbeelden worden genoemd. (Kamerstukken II, 1998/1999, 26 727, nr. 3, p. 233-234). De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het lidmaatschapsrecht van een VvE een vermogensrecht is als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel f, Wet IB 2001 (HR 13 augustus 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7268 & HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:952). De categorie overige vermogensrechten heeft het karakter van een restcategorie en bevat alle rechten die enige waarde in het economisch verkeer hebben maar, om welke reden dan ook, niet onder de eerdere categorieën vallen. Mocht het lidmaatschapsrecht van een VvE niet vallen onder artikel 5.3, tweede lid, onderdeel e, Wet IB 2001, dan valt het in ieder geval onder artikel 5.3, tweede lid, onderdeel f, Wet IB 2001.
Voor dit standpunt is niet relevant of het lidmaatschapsrecht als een recht dat niet op zaken betrekking heeft of als een overig vermogensrecht wordt aangemerkt.
Waardering lidmaatschapsrecht
Het lidmaatschapsrecht van een VvE omvat het saldo van alle bezittingen en schulden van de VvE, gelijk aan de omschrijving ‘eigen vermogen’ van bijvoorbeeld een vennootschap. Dit omvat dus alle reserves van de VvE – ook het (bestemde en onbestemde) resultaat van het voorafgaande boekjaar – onder welke naam dan ook. Dit zijn bijvoorbeeld de algemene reserve, een onderhoudsreserve, een MJOP-reserve, voorzieningen, bestemmingsreserves en nog te bestemmen resultaat vorig jaar. De waarde van het lidmaatschapsrecht wordt op grond van artikel 5.19, eerste lid, Wet IB 2001 in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer.
In de casus is (een deel van) het reservefonds bestemd om op een later moment te besteden aan bepaalde benoemde onderhoudskosten. Hiermee is nog geen sprake van het verlaten van dit bedrag uit het vermogen van de VvE. Derhalve dient het bepalen van de waarde van het lidmaatschapsrecht van de VvE plaats te vinden inclusief de geoormerkte € 40.000. Dit bedrag mag niet in mindering worden gebracht op de banktegoeden van de VvE.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat dit op vergelijkbare wijze geschiedt bij een reservering voor groot onderhoud zoals die door een andere woningeigenaar (geen deel uitmakend van een VvE) wordt aangehouden en die ook tot het vermogen in box 3 behoort.
NB: In het Belastingplan 2024 is geregeld dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 het aandeel in een VvE-reservefonds tot de categorie ‘banktegoeden’ behoort. Er is om verschillende redenen geen verdere terugwerkende kracht verleend (Kamerstukken I 2023/24, 36 418, D, p. 50-51).