KG:202:2025:16 Af te geven legaat en giftenaftrek
Publicatiedatum 15-09-2025, 11:48 | Laatste update 15-09-2025, 11:48 |
Aanleiding
Een schenker is een periodieke gift als bedoeld in artikel 6.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) overeengekomen met een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI). Er is overeengekomen dat de schenker gedurende vijf jaren ieder jaar een bedrag van € 50.000 zal schenken. De verplichting eindigt na vijf jaren of bij eerder overlijden van de schenker. De overeenkomst voldoet ook aan alle andere voorwaarden van een periodieke gift. De schenker heeft conform onderdeel 2.2.1 van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 26 juni 2025, nr. 2025-14204, Stcrt. 2025, 20216, in zijn testament opgenomen dat wanneer hij komt te overlijden voor het einde van de overeengekomen periode van de periodieke gift de resterende termijnen als legaat ineens aan de ANBI toekomen.
De schenker komt twee jaar na het overeenkomen van de schenking te overlijden. Overeenkomstig de bepalingen in zijn testament worden de resterende drie termijnen van € 50.000 (in totaal ad € 150.000) door de ANBI ineens als legaat ontvangen.
Vraag
Kunnen de erfgenamen een af te geven legaat, bestaande uit de resterende termijnen van een periodieke gift van de erflater, als (eigen) aftrekbare gift in aanmerking nemen als persoonsgebonden aftrekpost?
Antwoord
Nee. Een legaat vormt een schuld van de nalatenschap en drukt – bij een toereikende nalatenschap – niet op het inkomen of vermogen van de erfgenamen. De erfgenamen kunnen daarom een legaat niet als aftrekbare gift in aanmerking nemen. De waarde van het legaat verlaagt de nalatenschap en de verkrijging krachtens erfrecht door de erfgenamen (artikel 5 van de Successiewet 1956), waardoor de erfgenamen over het legaat ook geen erfbelasting hoeven te betalen.
Beschouwing
De schenker is een overeenkomst met betrekking tot de periodieke gift aangegaan, waarbij is voldaan aan het onzekerheidsvereiste doordat is overeengekomen dat de periodieke gift eindigt na vijf jaren of eerder bij zijn overlijden. Verder is in zijn testament bepaald dat een legaat wordt toegekend voor het resterende bedrag van de gift aan de ANBI, als bij zijn overlijden nog niet alle termijnen van de overeengekomen periodieke gift zijn voldaan.
In artikel 4:117, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat een legaat een uiterste wilsbeschikking is waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent en, tenzij het aan een of meer bepaalde erfgenamen of legatarissen is opgelegd, ten laste van de gezamenlijke erfgenamen komt. Dit betekent dat de erfgenamen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de afgifte van het legaat. De term ‘ten laste van' ziet niet op de draagkracht van de erfgenamen, maar het legaat beïnvloedt de hoogte van hun verkrijging uit de nalatenschap. Het legaat wordt op grond van artikel 4:7, eerste lid, onderdeel h, BW aangemerkt als schuld van de nalatenschap.
Voor de erfgenamen die uitvoering geven aan het testament kan geen sprake zijn van een aftrekbare gift als bedoeld in afdeling 6.9 Wet IB 2001. De giftenaftrek is een onderdeel van de persoonsgebonden aftrek. Als voorwaarde voor persoonsgebonden aftrek geldt op grond van artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 dat de uitgaven moeten drukken. Zoals hierboven genoemd wordt een legaat op grond van artikel 4:7, eerste lid, onderdeel h, BW aangemerkt als een schuld van de nalatenschap. Het legaat vermindert de nalatenschap, waardoor de erfgenamen minder verkrijgen. De waarde van het legaat verlaagt de verkrijging van de erfgenamen en telt als zodanig niet mee als verkrijging, waardoor de erfgenamen over het legaat ook geen erfbelasting hoeven te betalen (artikel 5 van de Successiewet 1956). Daarmee drukt de uitkering – bij een toereikende nalatenschap – niet op het inkomen of vermogen van de erfgenamen.
Deze uitkomst – dat de uitkeringen uit legaat niet aftrekbaar zijn als gift – is ook bevestigd in de parlementaire behandeling van de Geefwet (Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6, p. 5 en 6):
“Over het volmaken van de vijfjaarseis in de periodieke giftenaftrek bij het onverhoopt voortijdig overlijden van de schenker, merk ik in reactie op een vraag daarnaar van de leden van de fractie van het CDA op dat de erfgenamen niet gebonden zijn de door de erflater op zich genomen verplichting tot het jaarlijks voldoen van de schenking voort te zetten. Het stopzetten van de giften heeft geen fiscale repercussies voor de in eerdere jaren genoten giftenaftrek. Die verplichting is immers aangegaan onder voorwaarde van in leven zijn van die schenker. (…) Indien de donateur het «overlijdensrisico» niet bij die instelling wil leggen, kan de donateur bij testament bepalen dat die instelling eventuele nog niet ontvangen maar wel reeds vastgelegde periodieke giften als legaat uit zijn of haar nalatenschap ontvangt. De uitkeringen uit legaat zijn niet aftrekbaar als gift in de IB.”
NB: Het ineens als legaat uitgekeerde bedrag kan (ook) niet bij de aangifte inkomstenbelasting van de erflater in het jaar van overlijden als gift in aanmerking worden genomen. Het ineens als legaat uitgekeerde bedrag vloeit voort uit het testament en hieraan wordt pas uitvoering gegeven na het overlijden.