KG:202:2025:17 Personeelslening met rentevoordeel en box 3
Publicatiedatum 22-09-2025, 16:11 | Laatste update 22-09-2025, 16:11 |
Aanleiding
Belastingplichtige heeft bij zijn werkgever een lening afgesloten. Deze lening vermindert als schuld de rendementsgrondslag in box 3 van belastingplichtige. De rente op deze lening is lager dan de marktconforme rente op het moment van aangaan van de overeenkomst. Het rentevoordeel dat belastingplichtige geniet wordt in casu als loon uit dienstbetrekking tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend.
Vraag
Op welke wijze wordt een personeelslening, waarbij belastingplichtige een rentevoordeel van zijn werkgever geniet, in aanmerking genomen bij de bepaling van het werkelijke rendement in het kader van de tegenbewijsregeling in box 3?
Antwoord
Zowel de daadwerkelijk betaalde rente over de personeelslening als het rentevoordeel kan als negatief regulier voordeel in aanmerking worden genomen bij de bepaling van het werkelijk rendement in box 3.
Beschouwing
Personeelslening onder de forfaitaire box 3-heffing
Onder de forfaitaire rendementsberekening in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en onder de Wet rechtsherstel box 3 wordt de personeelslening aangemerkt als schuld ter bepaling van de rendementsgrondslag. Het daadwerkelijke – al dan niet zakelijke – rentepercentage is hierbij niet van belang voor de bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen.
Tegenbewijsregeling box 3
Belastingplichtige kan ingevolge de Wet tegenbewijsregeling box 3 (Stb. 2025, 195) gebruikmaken van de tegenbewijsregeling in box 3. De belastingplichtige kan dan aannemelijk maken dat het werkelijke rendement van zijn bezittingen en schulden lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, Wet IB 2001. Artikel 5.26 Wet IB 2001 bepaalt dat het werkelijke rendement van de bezittingen en schulden bestaat uit de reguliere voordelen en de vermogensaanwas.
Op grond van artikel 5.27, tweede lid, onderdeel a, Wet IB 2001 worden door de belastingplichtige verschuldigde renten van een door hem aangegane schuld aangemerkt als negatieve reguliere voordelen. Voorts bepaalt artikel 5.27, derde lid, Wet IB 2001 dat wanneer bij een niet onder zakelijke omstandigheden gesloten overeenkomst voorwaarden zijn bedongen die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, de reguliere voordelen worden bepaald alsof laatstbedoelde voorwaarden zijn overeengekomen.
Personeelslening onder de tegenbewijsregeling box 3
De personeelslening kent in casu een lagere rente dan de marktrente op het moment van afsluiten. Het rentevoordeel, het verschil tussen de marktrente en de rente van de personeelslening, is tot het loon gerekend. De vraag is of dit rentevoordeel als negatief regulier voordeel moet worden meegenomen bij de bepaling van het werkelijk rendement.
In de memorie van toelichting bij de Wet tegenbewijsregeling box 3 is over de zakelijkheidscorrectie het volgende opgenomen:
“In gelieerde verhoudingen (bijvoorbeeld tussen ouder en kind of tussen de belastingplichtige met de eigen vennootschap) kunnen transacties worden gesloten met voorwaarden die afwijken van tussen derden gesloten vergelijkbare transacties. Dit biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om verliezen te creëren die bij zakelijke, vergelijkbare transacties niet zouden optreden.
De hoofdregel voor waardering in het huidige box 3-stelsel is waardering op waarde in het economische verkeer. De heffing is dus gebaseerd op de werkelijke (zakelijke) waarde van vermogensbestanddelen. Als vermogensbestanddelen zijn gekocht tegen een onzakelijk lage prijs, dan worden zij toch voor de bepaling van het forfaitaire rendement in aanmerking genomen tegen de hogere waarde in het economische verkeer. De wetgever heeft dus een zakelijk rendementsbegrip voor ogen gehad bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel.
Bij het bepalen van het werkelijke rendement moet op basis van het uitgangspunt van de wetgever dat rendement gecorrigeerd worden als daar onzakelijke elementen in zitten. Voor vermogensbestanddelen die tegen een onzakelijke prijs worden gekocht of verkocht wordt het rendement bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer op de aan- of verkoopdatum. Zonder correctie zou het mogelijk worden om vermogensbestanddelen tegen een onzakelijk lage prijs te verkopen of onzakelijk hoge prijs te kopen om verliezen te creëren. Bij transacties die onder onzakelijke omstandigheden tot stand zijn gekomen moeten ook de reguliere voordelen worden gecorrigeerd. In dat geval wordt gekeken naar de voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen en worden de reguliere voordelen op basis daarvan bepaald. Anders zou het bijvoorbeeld in gelieerde verhoudingen mogelijk zijn om onderling leningen aan te gaan tegen onzakelijk hoge rentes om verliezen in box 3 te creëren. De leningnemer heeft dan een laag of negatief werkelijk rendement, terwijl de leninggever maximaal voor het forfaitair berekende rendement wordt belast als de vordering bij hem eveneens in box 3 valt. (…)
Voorbeeld 7 – onzakelijke lening
De belastingplichtige leent een bedrag van € 25.000 van zijn familielid tegen een onzakelijk hoge rente van 28%, oftewel € 7.000 per jaar. De belastingplichtige moet de rente corrigeren naar een rente die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zou zijn overeengekomen. De belastingplichtige ziet dat voor een persoonlijke lening zonder onderpand door marktpartijen circa 8% rente wordt gevraagd. Als aftrekbare rente geeft de belastingplichtige 8% van € 25.000 oftewel € 2.000 op.”
(MvT, Kamerstukken II 2024-2025, 36 706, nr. 3, p. 18-19).
In de voorbeelden in de passage uit de memorie van toelichting wordt uitgegaan van een situatie waarin het positieve reguliere voordeel wordt verhoogd of het negatief reguliere voordeel wordt verlaagd als gevolg van onzakelijke elementen in de overeenkomst. Uit de wettekst en de overige toelichting in de memorie van toelichting blijkt niet dat er een beperking op de toepassing van de zakelijkheidscorrectie zit die inhoudt dat er enkel een correctie kan worden doorgevoerd die leidt tot een verhoging van het werkelijk rendement. Het bovenstaande is hierdoor ook van toepassing op situaties waarbij de zakelijkheidscorrectie tot een verlaging van het totale werkelijk rendement leidt.
Voorbeeld
Belastingplichtige leent een bedrag van € 25.000 van zijn werkgever tegen een niet marktconforme rente van 2%, oftewel € 500 per jaar. Stel dat in dit geval een marktconforme rente 8%, oftewel € 2.000 per jaar bedraagt. Het rentevoordeel over de personeelsobligaties ten bedrage van € 1.500 (€ 2.000 minus € 500) behoort als loon uit dienstbetrekking tot het belastbare inkomen uit werk en woning. Voor de bepaling van het werkelijk rendement in box 3 moet de belastingplichtige de betaalde rente corrigeren naar een rente die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zou zijn overeengekomen. Als negatief regulier voordeel geeft de belastingplichtige 8% van € 25.000, oftewel € 2.000 op.
Conclusie
Zowel de daadwerkelijk betaalde rente over de personeelslening als het rentevoordeel kan als negatief regulier voordeel in aanmerking worden genomen bij de bepaling van het werkelijk rendement in box 3.