KG:202:2025:6 Periodieke gift door middel van verrekening met vrijwilligersvergoeding
Publicatiedatum 08-04-2025, 15:37 | Laatste update 11-04-2025, 11:05 |
Aanleiding
De belastingplichtige verricht vrijwilligerswerkzaamheden voor een vereniging en heeft op basis van de statuten en het vrijwilligersreglement recht op een onbelaste vrijwilligersvergoeding zoals dat is opgenomen in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). De belastingplichtige is een jaarlijkse gift met de vereniging overeengekomen. In de schenkingsovereenkomst is vastgelegd dat de hoogte van de jaarlijkse gift is gekoppeld aan de onbelaste vrijwilligersvergoeding en dat deze met elkaar worden verrekend. De schenkingsakte is aangegaan voor een periode van vijf jaar.
Vraag
Kwalificeert een jaarlijkse gift aan een vereniging als een periodieke gift, als bedoeld in artikel 6.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), als in de schenkingsovereenkomst is opgenomen dat de hoogte van de jaarlijkse gift is gekoppeld aan de in dat jaar te ontvangen vrijwilligersvergoeding van de vereniging?
Antwoord
Nee. Als de jaarlijkse gift aan de vereniging is gekoppeld aan de te ontvangen vrijwilligersvergoeding die wordt verkregen van de vereniging, is er geen sprake van een periodieke gift. Als de vereniging kwalificeert als een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) kan in dit geval wel sprake zijn van een andere gift als bedoeld in artikel 6.35 Wet IB 2001.
Beschouwing
Periodieke giften
Periodieke giften zijn giften aan instellingen of verenigingen in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden (artikel 6.34 Wet IB 2001). Periodieke giften worden in aanmerking genomen als zij berusten op een bij notariële of onderhandse akte van schenking aangegane verplichting om de uitkeringen of verstrekkingen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks uit te keren (artikel 6.38, eerste lid, Wet IB 2001). Om te kunnen spreken van een periodieke gift is een wezenlijke onzekerheid over de looptijd vanuit het oogpunt van de schenker vereist.
De bepaling in artikel 6.34 Wet IB 2001 is ontleend aan de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, p. 267 en 268). Uit de wetsgeschiedenis van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kan worden afgeleid dat het woord 'vast' betrekking heeft op het bedrag van de uitkering; alle uitkeringen moeten even hoog zijn.
Koppeling periodieke gift
In de situatie dat de hoogte van de jaarlijks te schenken uitkering volgens de schenkingsakte is gekoppeld aan het bedrag van de te ontvangen onbelaste vrijwilligersvergoeding als bedoeld in artikel 2, zesde lid, Wet LB 1964, is geen sprake van een periodieke gift. De hoogte van de te ontvangen vrijwilligersvergoeding en de looptijd van de jaarlijkse gift is dan afhankelijk van de te verrichten werkzaamheden. In dat geval wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van vaste uitkeringen en is geen sprake van een wezenlijke onzekerheid, omdat de schenker hiermee invloed kan uitoefenen op de looptijd (zie onderdeel 2.2 van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 5 maart 2024, nr. 2024-4956). De schenker kan er bijvoorbeeld voor kiezen in enig jaar minder of geen vrijwilligerswerkzaamheden uit te voeren en daardoor de hoogte of de looptijd van de uitkering beïnvloeden.
De jaarlijkse gift kan wel als andere gift als bedoeld in artikel 6.35 Wet IB 2001 in aftrek worden gebracht als de vereniging kwalificeert als ANBI.
Verrekening
In de situatie dat de hoogte van de jaarlijkse gift niet is gekoppeld aan de onbelaste vrijwilligersvergoeding, maar de belastingplichtige een (opeisbare) vordering op grond van het verrichte vrijwilligerswerk verrekent met zijn (jaarlijkse) gift aan de vereniging op grond van de schenkingsovereenkomst, kan wel sprake zijn van een periodieke gift. Volgens artikel 6.40, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 is het moment van verrekening dan het moment van aftrek. Mocht de belastingplichtige in een bepaald jaar onvoldoende vrijwilligerswerkzaamheden hebben verricht waardoor slechts een gedeelte van de vergoeding kan worden verrekend, dan moet de belastingplichtige het verschil alsnog bijbetalen om aan zijn jaarlijkse verplichting te voldoen.
Bij bovenstaande is van belang dat daadwerkelijk recht bestaat op uitbetaling van de vrijwilligersvergoeding. De ANBI moet de vrijwilligersvergoeding daadwerkelijk willen en kunnen uitbetalen. Verder mag er geen contractuele koppeling zijn tussen de periodieke gift en de vrijwilligersvergoeding.
Afzien van de vrijwilligersvergoeding
In artikel 6.36 Wet IB 2001 is een regeling opgenomen met betrekking tot het afzien van een vrijwilligersvergoeding dat onder voorwaarden als andere gift in aanmerking kan worden genomen. In onderhavig vraagstuk is echter geen sprake van het afzien van een vrijwilligersvergoeding, maar van verrekening van een vrijwilligersvergoeding.
NB: De vrijwilligersvergoeding is onbelast wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.96, onderdeel c, Wet IB 2001. Wordt hieraan niet voldaan, maar is wel sprake van een bron van inkomen, dan vormt de vergoeding box 1-inkomen.