KG:204:2022:19 Meerkosten achterblijvend gezin extraterritoriale kosten?
Aanleiding
Een uit Polen geworven werknemer verblijft gedurende de week in Nederland en gaat alleen in het weekend naar huis. De werkgever kent hem een zogenaamde ‘cost of living allowance’ toe van € 1,84 per verblijfsdag in Nederland. De hoogte hiervan heeft hij als volgt berekend:
- Volgens het NIBUD besteedt een volwassen man € 7,09 per dag aan voeding.[voetnoot1]
- Volgens de Eurostat-tabel 'Price level indeces for food, beverages and tobacco 2020' staan de kosten van voedsel in de volgende verhouding:
- Polen € 71,50
- Nederland € 96,60 - De vergoeding bedraagt derhalve € 7,09 * (1-71,50/96,60) = € 1,84.
De werkgever past op deze vergoeding de gerichte vrijstelling voor extraterritoriale kosten (hierna: ET-kosten) toe van artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB).
De werkgever wil de gericht vrijgestelde vergoeding van ET-kosten (hierna: ET-vergoeding) verhogen omdat het “achterblijvend” huishouden kleiner is door het verblijf van de werknemer doordeweeks in Nederland. Het gezin wordt hierdoor geconfronteerd met hogere lasten (hierna: schaalnadelen). Zo zullen bijvoorbeeld de kosten voor voeding per persoon van de achterblijvende gezinsleden hoger zijn, omdat het gezin tijdelijk kleiner is geworden.[voetnoot2]
Vraag
Kan de werkgever de ET-kostenvergoeding verhogen met het bedrag van de schaalnadelen?
Antwoord
Ja. Bij het achterblijvende gezin kan sprake zijn van schaalnadelen als gevolg van het tijdelijk verblijf elders van de betrokken werknemer. Dat kan voor die werknemer betekenen dat zijn extra kosten hoger zijn dan de extra kosten van een werknemer zonder achterblijvend gezin die overigens in gelijke omstandigheden verkeert. In hoeverre daarvan sprake is, kan van geval tot geval sterk verschillen. Dit vergt een individuele beoordeling van de concrete feiten en omstandigheden. De werkgever moet dan aannemelijk maken dat de totale (absolute) kosten van de werknemer voor zijn gezin hoger zijn sinds en door het verblijf van de werknemer in Nederland.
Beschouwing
Een werkgever kan de werkelijke ET-kosten aan een werknemer gericht vrijgesteld vergoeden. De definitie wat onder ET-kosten moet worden verstaan, wordt gegeven in artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, Wet LB:
“extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten)”
Volgens de staatssecretaris van Financiën vormen de extra uitgaven voor levensonderhoud ET-kosten (besluit van 11 februari 2004, onderdeel 1):
(…)“De extra uitgaven die een werknemer doet doordat het prijspeil van de uitgaven voor levensonderhoud in het werkland hoger is dan in het land van herkomst, zijn extraterritoriale kosten. De inhoudingsplichtige kan deze extra kosten aannemelijk maken aan de hand van een algemeen aanvaarde en objectief vastgestelde index die is opgemaakt naar aanleiding van vastgestelde prijsverschillen. Deze index kan dan vervolgens worden toegepast op het bedrag dat de werknemer in het werkland pleegt te besteden voor het levensonderhoud van hemzelf en zijn gezin.”(…)
De staatssecretaris gaat niet in op de extra uitgaven die de werknemer moet doen als zijn gezin in het land van herkomst achterblijft en hun kosten door zijn afwezigheid stijgen. De vraag is of deze kosten ook ET-kosten vormen.
De wetgever heeft o.a. de volgende toelichting bij de invoering van artikel 15a, eerste lid, onderdeel k, Wet LB (tekst 2001) gegeven:
“(…)Het is een ervaringsfeit dat indien een werknemer tijdelijk vanuit het buitenland in Nederland wordt tewerkgesteld, of door zijn werkgever vanuit Nederland naar het buitenland wordt gezonden, tijdelijk in die zin dat hij na afloop van de werkzaamheden normaliter weer naar zijn land van herkomst zal terugkeren, hij kosten van verblijf maakt die niet worden gemaakt door een werknemer die zijn werkzaamheden in zijn land van herkomst heeft of die definitief naar een ander land emigreert.(…).”[voetnoot3]
Bij de invoering van artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, Wet LB werd de tekst van de vrijstelling gewijzigd. De woorden ‘in het kader van de dienstbetrekking’ werden toegevoegd. De wetgever merkte echter op dat de gerichte vrijstellingen een voortzetting vormen van de huidige regelingen.[voetnoot4]
“Behoudens een enkele tekstuele aanpassing is geen wijziging beoogd in de voorwaarden voor extraterritoriale kosten ten opzichte van de regeling zoals deze thans geldt.”[voetnoot5]
Een ruime uitleg van ET-kosten strookt volgens de kennisgroep met een grammaticale interpretatie van de regeling: het gaat om de extra kosten die de werknemer maakt ter zake van zijn tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van dienstbetrekking. De wettekst beperkt deze extra kosten niet; alle extra kosten die worden opgeroepen door het tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking mag de werkgever gericht vrijgesteld vergoeden. Hiermee wordt gerealiseerd dat de werknemer geen financieel nadeel ondervindt gedurende zijn tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst.
Volgens de kennisgroep zijn daarom ook de schaalnadelen van het achterblijvende gezin op te vatten als extra kosten van het tijdelijk verblijf van de werknemer buiten zijn land van herkomst en dus als ET-kosten. Deze opvatting is ook in lijn met het besluit van de staatssecretaris van Financiën.[voetnoot6] Volgens dit besluit zijn ”kosten of uitgaven die de werknemer ook zou hebben gehad bij dezelfde werkzaamheden in eigen land” geen ET-kosten. De onderhavige werknemer zou de meerkosten voor zijn gezin niet hebben gemaakt als hij werkzaam zou zijn in Polen. Bovendien kwalificeren volgens de staatssecretaris ook de extra uitgaven die een werknemer doet voor zijn gezin als gevolg van het hogere prijspeil van levensonderhoud in het werkland, cursuskosten om de taal in het werkland te leren en de kosten voor medische keuringen en vaccinaties om tijdelijk in het werkland te kunnen verblijven, als ET-kosten.[voetnoot7] ET-kosten hoeven dus niet gemaakt te worden ten behoeve van de werknemer zelf. Het feit dat het gezin niet verblijft in het werkland staat naar de mening van de kennisgroep kwalificatie als ET-kosten niet in de weg.
De vraag hoe deze meerkosten moeten worden vastgesteld, betreft een uitvoeringsvraagstuk. De werkgever heeft de bewijslast om deze kosten en de hoogte daarvan aannemelijk te maken. Wel meent de kennisgroep dat de eventuele schaalnadelen van geval tot geval sterk kunnen verschillen. Dit vergt een individuele beoordeling van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Er zijn de kennisgroep geen abstracte gegevens, zoals statistieken, bekend die een voldoende basis kunnen bieden voor een globale bepaling van de schaalnadelen.
Voetnoten
[Voetnoot1, terug naar tekst] Dit bedrag is gebaseerd op een tweepersoonshuishouden.
[Voetnoot2, terug naar tekst] Zie bijvoorbeeld de site van het Nibud ‘huishoudelijke uitgaven’.
[Voetnoot3, terug naar tekst] Kamerstukken II 2000/01, 27466, nr. 3, p. 82.
[Voetnoot4, terug naar tekst] Kamerstukken II 2009/10, 32401, nr. 3, p. 11.
[Voetnoot5, terug naar tekst] Kamerstukken II 2009/10, 32401, nr. 3, p. 72-73.
[Voetnoot6, terug naar tekst] Besluit van 11 februari 2004, nr. CPP2003/641M, p. 2.
[Voetnoot7, terug naar tekst] Zie ook Handboek loonheffingen 2022 (uitgave februari), p. 261.