Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:204:2022:37 Vergoeding van materiële schade

Aanleiding

Werknemers van een zorginstelling hebben op grond van artikel 3.5 CAO Gehandicaptenzorg 2021-2024 onder voorwaarden recht op onder andere vergoeding van materiële schade tot een maximum van € 3.000 per gebeurtenis. Het artikel luidt als volgt:

“Onverminderd de wettelijke aansprakelijkheid van de werkgever voor de schade die de werknemer in de uitvoering van zijn werkzaamheden lijdt, gelden onderstaande bepalingen.

  1. Materiële schade welke aan de werknemer is toegebracht door een cliënt en welke redelijkerwijs niet kon worden voorkomen, wordt door de werkgever op basis van de vervangingswaarde vergoed, conform de onderstaande bepalingen.
  2. Onder materiële schade wordt ten dezen uitsluitend verstaan:
    a. schade aan goederen van de werknemer;
    b. schade ten gevolge van verwonding, voorzover het betreft herstelkosten en kosten wegens blijvende invaliditeit, een en ander voor ten hoogste 24 maanden, te rekenen vanaf de dag waarop de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvond.
    De onder a en b genoemde schaden worden tezamen vergoed tot een maximum van € 2269,- per gebeurtenis. Per 1 juli 2022 wordt het bedrag van de maximale schadevergoeding verhoogd tot € 3000,- per gebeurtenis.
  3. Om voor vergoeding in aanmerking te komen dient de werknemer aan te tonen dat:
    a. een cliënt de schade heeft toegebracht;
    b. hij op geen andere wijze te dezer zake schadeloos gesteld kan worden;
    c. de schade is toegebracht in de uitoefening van zijn functie;
    d. hij zich overigens naar het oordeel van de werkgever genoegzaam heeft verzekerd voor risico’s, waarvan zulks gebruikelijk is.
  4. Door de werknemer op grond van dit artikel schadeloos te stellen, treedt de werkgever tot een maximum van € 2269,- (per 1 juli 2022 € 3000,-) in de rechten van de werknemer die deze mocht hebben tegenover degene die schade heeft veroorzaakt.
  5. De werknemer wordt geacht kleding te dragen c.q. goederen bij zich te hebben die dienstig zijn aan de functie van de werknemer en de kenmerken en risico’s van de cliëntenpopulatie van de instelling.”

Het is de kennisgroep niet geheel duidelijk welke schade de werkgever vergoedt op grond van artikel 3.5, tweede lid, onderdeel b, van de cao. De kennisgroep gaat er bij de beantwoording van de vraag vanuit dat alleen (de vervangingswaarde van) materiële schade wordt vergoed aan de werknemer en geen inkomens- of immateriële schade.

Vragen

  1. Vormt het recht op de vergoeding van materiële schade op grond van artikel 3.5 van de cao loon in de zin van artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB)?
  2. Behoort de vergoeding van materiële schade tot het loon in de zin van artikel 10 Wet LB?
  3. Zo ja, is de vergoeding van materiële schade vrijgesteld van belastingheffing op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, Wet LB?

Antwoorden

  1. Nee, het recht op een vergoeding van materiële schade vormt in dit geval geen loon in de zin van artikel 10 Wet LB.
  2. Nee, tenzij de werkgever een hogere vergoeding toekent dan waarop de werknemer vanuit de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de werkgever recht heeft. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden en staat ter beoordeling van de inspecteur.
  3. Ja, voor zover er sprake is van materiële schade aan of verlies van persoonlijke materiële zaken die het gevolg is van een bijzondere gebeurtenis die samenhangt met de dienstbetrekking. Of er sprake is van een bijzondere gebeurtenis staat ter beoordeling van de inspecteur.

Beschouwing

Ad 1: Vormt het recht loon?

De vraag is of er sprake is van loon in de vorm van een recht op loon (een loonrecht, waaronder aanspraken) of van een recht op loon (een loonvordering). Een recht op loon (in geld of in natura) wordt niet zelfstandig in de heffing betrokken.

Het onderhavige recht vormt geen zelfstandig recht dat als prestatie van de werkgever kan worden aangemerkt. De werkgever ‘presteert’ pas als er materiële schade door een cliënt is toegebracht. De kennisgroep ziet gelijkenis met een (voorwaardelijk) recht op een kostenvergoeding; de werkgever zegt de werknemer toe dat hij een vergoeding krijgt ter dekking van bepaalde kosten op het moment dat hij deze maakt. Het in het vooruitzicht stellen van een kostenvergoeding is geen loonrecht maar een recht op loon. Dat betekent dat pas op het moment dat de werkgever de schade vergoedt moet worden bezien in hoeverre deze in de heffing moet worden betrokken.

Ad 2: Vormt de vergoeding loon?

Uit het smeerkuil-arrest[voetnoot1] volgt dat vergoedingen van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht niet tot het loon behoren, behoudens bijzondere omstandigheden “zoals bepaalde afspraken in de arbeidsovereenkomst”. De Hoge Raad legt in zijn arrest van 25 maart 2022[voetnoot2] uit dat met deze laatste woorden is bedoeld dat een uitzondering kan gelden indien en voor zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit. Als bij of krachtens de arbeidsovereenkomst geen hogere vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht zijn voorzien dan die door de aansprakelijkheid op de werkgever rusten, doet de uitzondering uit het smeerkuil-arrest zich niet voor. Omdat een werkgever onder omstandigheden ook civielrechtelijk aansprakelijk is voor materiële schade die een werknemer lijdt, neemt de kennisgroep het standpunt in dat het arrest van 25 maart 2022 ook het uitgangspunt is voor dergelijke vergoedingen.

Of er sprake is van belastbaar loon hangt af van de vraag in hoeverre de werkgever civielrechtelijk aansprakelijk is voor de geleden schade. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden en is ter beoordeling van de inspecteur.

Een werkgever is jegens zijn werknemer civielrechtelijk aansprakelijk als hij is tekortgeschoten in zijn verplichting ex artikel 7:658, eerste lid, Burgerlijk Wetboek om te zorgen voor een veilige werkomgeving voor de werknemer en – het tweede lid – indien de werknemer daardoor bij de uitoefening van zijn dienstbetrekking schade lijdt. De werkgever kan zich disculperen door aan te tonen:

  1. dat hij zijn redelijkerwijs nodige zorgverplichtingen is nagekomen, of
  2. dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

Schade kan diverse elementen bevatten, zoals vermogensschade – bestaande uit inkomensschade en materiële schade – en immateriële schade (smartengeld).

Ad 3: Kan artikel 11, eerste lid, onderdeel k, Wet LB van toepassing zijn?

Als naar het oordeel van de inspecteur sprake is van belastbaar loon, is de vraag of de werkgever artikel 11, eerste lid, onderdeel k, Wet LB kan toepassen. Op grond van dit artikel behoren niet tot het loon ‘uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking geleden schade aan of verlies van persoonlijke zaken’.

Het gaat hierbij om schade aan of verlies van persoonlijke materiële zaken. Sinds de invoering van Boek 3, 5 en 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in 1992 wordt gesproken van ‘persoonlijke zaken’ in plaats van ‘persoonlijke goederen’, als uitvloeisel van de gewijzigde civielrechtelijke terminologie. Artikel 3:2 Burgerlijk Wetboek omschrijft zaken als: ‘de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten’. Met persoonlijk wordt volgens de kennisgroep bedoeld de zaken die bij de werknemer persoonlijk in gebruik zijn en tevens voor zijn risico komen. Uit het voorgaande volgt dat immateriële schade (smartengeld) en inkomensschade[voetnoot3] niet onder het bereik van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, Wet LB vallen.

Volgens de Hoge Raad[voetnoot4] dient de schade of het verlies te zijn veroorzaakt door een bijzondere gebeurtenis die samenhangt met de dienstbetrekking. Het begrip schade moet daarom worden onderscheiden van normale slijtage. Alhoewel deze beperking niet uit de wetsgeschiedenis, noch uit de wettekst zelf kan worden opgemaakt, houdt de kennisgroep dit voor geldend recht. Of sprake is van een bijzondere gebeurtenis, staat ter beoordeling van de inspecteur.

De schade kan niet belastingvrij worden vergoed als een dergelijke vergoeding in een andere belastingvrije vergoeding is begrepen of geacht kan worden te zijn begrepen. Dat is ook het geval als die andere vergoeding forfaitair is bepaald, bijvoorbeeld het wettelijke bedrag per kilometer voor zakelijke (variabele) autokosten.[voetnoot5]

Overigens merkt de kennisgroep op dat de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel k, Wet LB niet is beperkt tot het strikte bedrag van de schade. Een vergoeding hoeft niet beperkt te blijven tot de restwaarde van de betreffende zaak maar kan de vervangingswaarde ervan betreffen. Dit biedt enige ruimte voor een soepele benadering van situaties waarin een werkgever beoogt om in redelijkheid zijn compensatieverplichting na te komen.

Voetnoten

[Voetnoot1, terug naar tekst] HR 29 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW9439.

[Voetnoot2, terug naar tekst] ECLI:NL:HR:2022:444.

[Voetnoot3, terug naar tekst] Vergelijk HR 23 juni 1976, ECLI:NL:HR:1976:AX3678. Een vergoeding voor het vermogensverlies dat een werknemer lijdt bij de verkoop van zijn woning in verband met overplaatsing door zijn werkgever valt niet onder de vrijstelling aangezien het huis geen schade heeft geleden noch verloren is gegaan.

[Voetnoot4, terug naar tekst] Zie HR 15 februari 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3091.

[Voetnoot5, terug naar tekst] Zie HR 22 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5217 en Loonheffingen van Verploegh/Jentink/Taouil (16de druk) p. 277.

Deel deze pagina