KG:204:2022:7 WKR, beroepsregister
Publicatiedatum 17-02-2023, 14:32 | Laatste update 11-07-2023, 15:58 |
Aanleiding
Een stichting wil een collectief lidmaatschap afsluiten bij beroepsvereniging X. De kennisgroep gaat uit van de volgende feiten:
- X is een beroepsvereniging voor professionals in een bepaalde branche.
- X wil de beroepsinhoudelijke positie van de professionals in de branche versterken en het aanzien en de waardering voor het vak vergroten.
- X wil voor de leden, de politiek en andere beleidsmakers een belangrijke gesprekspartner zijn op het gebied van beroepseducatie, beroepshouding en beroepsethiek.
- Iedereen die werkzaam is bij de organisatie kan lid worden van X.
- Het lidmaatschap van X is geen wettelijk voorgeschreven beroepsregistratie.
- Het individueel lidmaatschap van X kost een bepaald bedrag per maand. Werkgevers kunnen een collectief lidmaatschap afsluiten voor alle medewerkers binnen hun organisatie. De onderhavige stichting betaalt voor een collectief lidmaatschap een bepaald bedrag per jaar per afzonderlijk lid tot een maximumbedrag per jaar.[voetnoot1]
- Op de website van X staan het verenigingsplan, het programma en de doelstellingen van de vereniging. Hieruit volgt dat X:
- onderling contact tussen de leden bevordert. Dit gebeurt onder andere via evenementen, waarbij diverse actuele onderwerpen worden belicht en intervisie plaatsvindt;
- informatie en nieuwsberichten verzamelt en publiceert;
- overleg zoekt met de beroepsopleiders;
- ten behoeve van het overleg tussen sociale partners de randvoorwaarden formuleert die in de cao aan stages moeten worden gesteld; en
- in de beroepsgroep de noodzaak tot voortdurende scholing propageert en de scholingsdeelname door eenpitters bevordert.
Vraag
Is de gerichte vrijstelling van artikel 31a, tweede lid, onderdeel c, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) van toepassing op een lidmaatschap van X?
Antwoord
Nee. De inschrijving bij X is niet gelijk te stellen aan een inschrijving in een beroepsregister zoals bedoeld in de Wet LB. Dit geldt zowel in het geval dat de werkgever een vergoeding geeft aan de werknemer voor de contributie van het lidmaatschap[voetnoot2] als wanneer hij een lidmaatschap verstrekt aan de werknemer door een collectief lidmaatschap bij X af te sluiten.
Beschouwing
Wet- en regelgeving
Gericht vrijgesteld zijn:[voetnoot3]
“ […] vergoedingen en verstrekkingen […] ter zake of in de vorm van […] de inschrijving in een beroepsregister.”
Tijdens de parlementaire behandeling van de Fiscale vereenvoudigingswet schreef de staatssecretaris dat deze vrijstelling:
“geldt zowel voor wettelijk voorgeschreven registraties als voor registraties die vanuit de beroepsgroep worden opgelegd met het oog op het veiligstellen en bewaken van bepaalde kwaliteitsnormen. […] Achtergrond bij [deze registraties] is het veiligstellen en bewaken van bepaalde kwaliteitsnormen, die onlosmakelijk zijn verbonden met het onderhouden en verbeteren van kennis en vaardigheden in de beroepsuitoefening. De inschrijving in het beroepsregister […] weerspiegelt in een dergelijke situatie als het ware een zeker kwaliteitsniveau.”[voetnoot4]
Het vervallen Besluit van 23 juni 2014[voetnoot5] ging in § 4.11 een stapje verder:
“ […] De vrijstelling geldt in een aantal gevallen, bijvoorbeeld als sprake is van een wettelijke of een vanuit de branche opgelegde verplichting tot registratie.
Niet in alle gevallen hoeft de registratie echter een verplicht karakter te hebben. Werkgevers kunnen de gerichte vrijstelling ook toepassen als op een andere wijze sprake is van voldoende kwaliteitsborging vanuit de beroepsvereniging. Kwaliteitsborging kan blijken uit een samenstel van factoren zoals het toelaten van leden die voldoen aan eisen van deskundigheid, het opleggen van verplichtingen ten aanzien van scholing (EP-punten) of het anderszins stimuleren van onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden op het vakgebied.”
Het Handboek 2022 sluit in § 22.1.3 aan op het vervallen besluit van 23 juni 2014:
“De inschrijving in een beroepsregister is gericht vrijgesteld als het gaat om wettelijk voorgeschreven registraties en registraties die de beroepsgroep eist voor het veiligstellen en bewaken van kwaliteitsnormen. Ook de inschrijving in een register zonder een verplicht karakter kunt u gericht vrijgesteld vergoeden. Voorwaarde daarbij is voldoende kwaliteitsborging door de beroepsvereniging. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de beroepsvereniging alleen leden toelaat die voldoen aan bepaalde deskundigheidseisen, verplichtingen oplegt voor scholing, of het bijhouden of verwerven van kennis en vaardigheden op het vakgebied stimuleert.”
Conclusie: een vergoeding of verstrekking ter zake of in de vorm van de inschrijving in een beroepsregister is gericht vrijgesteld als die inschrijving:
- wettelijk is voorgeschreven, of
- door de beroepsgroep is opgelegd, of
- niet verplicht is, maar sprake is van voldoende kwaliteitsborging vanuit de beroepsvereniging.
De inschrijving bij X voldoet niet aan een van deze voorwaarden. Inschrijving bij X is voor werknemers in de branche niet verplicht, zodat de vrijstelling alleen van toepassing zou kunnen zijn als X bepaalde kwaliteitsnormen veiligstelt en bewaakt. Het moet daarbij gaan om kwaliteitsnormen die gericht zijn op het onderhouden en verbeteren van kennis en vaardigheden. Aan die voorwaarde wordt niet voldaan.
X stelt geen eisen aan de deskundigheid van de leden. Voor zover X al scholing aan zou bieden, zijn de leden niet verplicht om die scholing te volgen. Het stimuleren van onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden op het vakgebied is dermate beperkt en vrijblijvend dat daarmee niet gezegd kan worden dat sprake is van voldoende kwaliteitsborging vanuit X.
Het lidmaatschap kwalificeert evenmin als onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking. Wellicht kan een opleiding afzonderlijk als zodanig worden aangemerkt.
Voetnoten
[Voetnoot1, terug naar tekst] Het is niet duidelijk of de werknemers van de stichting een eigen bijdrage verschuldigd zijn voor het lidmaatschap.
[Voetnoot2, terug naar tekst] Individuele sponsoring.
[Voetnoot3, terug naar tekst] Artikel 31a, tweede lid, onderdeel c, Wet LB.
[Voetnoot4, terug naar tekst] Zie Kamerstukken II, 2010/11, 32504, nr. 6, p. 43.
[Voetnoot5, terug naar tekst] Stcrt. 2014, 18343. Dit besluit was van kracht tot 1 januari 2015. Het werd ingetrokken in het Besluit van 17 december 2014 (Stcrt. 2014, 36871). Het besluit uit december 2014 was een “integrale actualisering” van het besluit uit juni 2014, waarbij onderdelen die achterhaald waren of een voorlichtend karakter hadden vervielen. De paragraaf over de inschrijving in een beroepsregister keerde niet terug in het nieuwe besluit.