KG:204:2023:10 Concernregeling
Publicatiedatum 29-06-2023, 11:03 | Laatste update 29-06-2023, 11:03 |
Aanleiding
Een concern past de concernregeling van artikel 32, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) toe. Het concern bestaat uit circa 800 inhoudingsplichtigen. Vanwege de stijgende inflatie door de energieprijzen heeft het concern eenmalig een tegemoetkoming toegekend aan een bepaalde groep medewerkers. De tegemoetkoming is aangewezen als eindheffingsloon in de zin van artikel 31, eerste lid, onderdeel f, Wet LB.[Voetnoot 1] Hiermee is de vrije ruimte op concernniveau overschreden. Het concern wil de verschuldigde eindheffing over 2022 laten aangeven en afdragen door de inhoudingsplichtige (BV X) die de centrale administratie en consolidatie doet voor de concernonderdelen. BV X heeft de regeling voor het concern in het leven geroepen en draagt eveneens de kosten van de tegemoetkoming. De afdracht van de eindheffing loopt op deze wijze glad met het jaarverslag van deze inhoudingsplichtige en hiermee wordt het beantwoorden van onnodige vragen voorkomen. BV X is niet de inhoudingsplichtige binnen het concern met het hoogste loon in de zin van artikel 32 Wet LB.
Vraag
Kan de inspecteur toestaan dat BV X de verschuldigde eindheffing aangeeft en afdraagt?
Antwoord
Ja, de inspecteur kan dit toestaan op grond van artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), mits alle inhoudingsplichtigen van het concern instemmen met deze wijze van aangeven en afdracht van de verschuldigde eindheffing.
Beschouwing
Ter bevordering van een doelmatige formalisering van de uit een belastingwet voortvloeiende schuld kan de inspecteur op grond van artikel 64 AWR onder voorwaarden afwijken van het overigens bij of krachtens de belastingwet bepaalde. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het artikel beoogt de materiële belastingschuld op een praktische en efficiënte wijze af te wikkelen.[Voetnoot 2]
De formalisering mag niet leiden tot een lagere schuld (voorwaarde 1) en de beoogde formalisering moet bijdragen aan een doelmatige heffing voor zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst(voorwaarde 2). De formalisering of het wegnemen van de (mogelijke) gevolgen moet bijdragen aan een doelmatige heffing, gelet op administratieve lasten, uitvoeringskosten en complexiteit en de belangen van derden, zoals werknemers.
De hoogte van de materiële belastingschuld wijzigt niet als BV X de eindheffing aangeeft en afdraagt (voorwaarde 1) en de voorgestelde formalisering leidt tot een doelmatige heffing voor de belastingplichtige en niet tot problemen in de afwikkeling voor de Belastingdienst (voorwaarde 2).
De wetgever heeft met de eindheffingsregeling van de werkkostenregeling een uitputtende, genuanceerde regeling getroffen. Het is dan niet juist om via de doelmatigheidsbepaling de wijze van afdracht van de eindheffing structureel te wijzigen. Toestemming zou een generieke werking hebben en daarmee een generieke wijziging van het systeem van de werkkostenregeling tot gevolg hebben. Daarvoor is de doelmatigheidsbepaling niet in het leven geroepen. In dit geval gaat het echter om een incidentele en niet om een structurele afwijking van de werkkostenregeling.
Voetnoten
[Voetnoot 1, terug naar de tekst] De inhoudingsplichtige voldoet aan de gebruikelijkheidseis.
[Voetnoot 2, terug naar de tekst] Zie HR 11 augustus 2017, ECLI:NL:HR:2017:1608 (2.3.2) en o.a. Kamerstukken II 2005/06 30322, nr 3, p. 3 en 17 en Kamerstukken II 2005/06, 30322, nr. 7, p. 3-4.