Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:204:2023:13 Arbovrijstelling bij persoonsbeveiliging werknemer

Aanleiding

Een werkgever huurt via een externe beveiligingsorganisatie persoonsbeveiliging[voetnoot 1] in voor een bepaalde werknemer. De reden voor de persoonsbeveiliging zijn concrete en ernstige bedreigingen aan het adres van de werknemer. De werknemer fungeert als het ‘gezicht’ van het bedrijf. De reden voor de bedreigingen is niet het gevolg van een persoonlijke mening of actie van de werknemer, maar een standpunt van de werkgever.

De werkgever heeft met een risico inventarisatie en evaluatie (hierna: RI&E[voetnoot 2]) alle risico’s voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers die de arbeid met zich meebrengt in kaart gebracht. Een van de geconstateerde risico’s is de veiligheid van de werknemer. De werkgever heeft in het plan van aanpak[voetnoot 3] de verstrekking van persoonsbeveiliging opgenomen om dit risico te beperken. Volgens de werkgever is het evident dat deze maatregel haar doel dient gezien de omvang van de bedreigingen. Daarmee wordt volgens de werkgever de maatregel door vakdeskundigen aanvaard als toepasselijk middel.

De werkgever zorgt voor persoonsbeveiliging gedurende de werktijd van de werknemer. De werknemer werkt vanwege zijn functie ook weleens in de avonduren en in het weekend (o.a. evenementen). De persoonsbeveiliging eindigt op zo’n dag op het moment dat de werknemer na de werkdag wordt thuisgebracht. De werkgever verstrekt geen persoonsbeveiliging tijdens privéafspraken van de werknemer.

De werkgever brengt de kosten van de persoonsbeveiliging conform artikel 44 van de Arbowet niet ten laste van de werknemer.

Vraag

Vormt de persoonsbeveiliging voor de werknemer belast loon?

Antwoord

De persoonsbeveiliging vormt loon, maar is onder omstandigheden gericht vrijgesteld op grond van de arbovrijstelling[voetnoot 4].

Beschouwing

De inhuur van persoonsbeveiliging door de werkgever moet worden aangemerkt als een verstrekking van een dienst aan de werknemer. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of deze verstrekking loon (in natura) vormt in de zin van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964).

Is sprake van loon?

De inhoud van het loonbegrip heeft zich gevormd in de jurisprudentie en laat zich samenvatten in de volgende drie voorwaarden:

  1. er is sprake van genieten (voordeelseis);
  2. er is voldoende causaal verband tussen het voordeel en de dienstbetrekking (causaliteitseis);
  3. de werkgever verstrekt het voordeel en is zich daarvan bewust (verstrekkingseis).

Er is geen sprake van loon van de werkgever[voetnoot 5] (werkgeversloon) als aan een van de drie voorwaarden niet is voldaan.

De werkgever hoeft niet de intentie te hebben om de werknemer te belonen voor de geleverde arbeid.[voetnoot 6] Bovendien is niet de arbeid, maar de dienstbetrekking de bron van het genoten voordeel.[voetnoot 7]

De wettelijke definitie van het loonbegrip is bij de invoering van de werkkostenregeling (hierna: WKR) per 1 januari 2011 aangevuld met hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Deze aanvulling verduidelijkt dat zowel vergoedingen of verstrekkingen ter zake van verwervingskosten (beroepskosten) als andere vergoedingen en verstrekkingen, die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren tot het belast loon gaan behoren.[voetnoot 8]

Ad 1: Voordeelseis

De voordeelseis impliceert dat door de werknemer een voordeel moet zijn behaald. De Hoge Raad heeft deze voordeelseis bevestigd in een aantal arresten, o.a.:

  • 7 maart 1990[voetnoot 9]:Als een werkgever een niet voor verwezenlijking vatbare schuld van de werknemer kwijtscheldt, geniet de werknemer geen voordeel.
  • 24 juni 1992[voetnoot 10]: Loon uit dienstbetrekking zijn alle voordelen die de werkgever aan de werknemer als zodanig in welke vorm onder welke benaming ook verstrekt, ongeacht of de werknemer daarop recht heeft.
  • 3 januari 2001[voetnoot 11]: Als een werkgever civielrechtelijk niet de mogelijkheid heeft een verkeersboete op de werknemer te verhalen, geniet de werknemer geen voordeel als de werkgever niet tot verhaal overgaat.
  • 26 november 2010[voetnoot 12]: Als rechten geen reële waarde in het economische verkeer vertegenwoordigden, is geen sprake van een voordeel.

Het loonbegrip is niet zo ruim, dat al hetgeen de werknemer van de werkgever krijgt loon vormt.[voetnoot 13] Voorzieningen die geen privévoordeel meebrengen, vormen geen loon en blijven daarom onbelast.[voetnoot 14] Volgens Mertens[voetnoot 15] is sprake van een voordeel als de beschikkingsmacht van de werknemer is vergroot, in de zin dat deze gebaat is.

De kennisgroep neemt het standpunt in dat de verstrekking van persoonsbeveiliging gedurende werktijd een (privé)voordeel oplevert voor de werknemer. De verzorging en bescherming van lijf en leden vormen in beginsel privékosten. De werknemer bespaart zich particuliere uitgaven door deze voorziening omdat persoonsbeveiliging een reële waarde vertegenwoordigt in het economische verkeer. Het feit dat de persoonsbeveiliging alleen wordt verstrekt gedurende werktijd doet hier niet aan af. Vergoedingen voor (gemengde) zakelijke kosten en kostenvoorkomende verstrekkingen (beroepskosten[voetnoot 16]) behoren immers tot het loon van artikel 10 Wet LB.[voetnoot 17] Bovendien kan ook het beperken van een risico gedurende werktijd een voordeel opleveren voor de werknemer.[voetnoot 18] Dit blijkt uit de wetsystematiek: Een voorziening die een werkgever bijvoorbeeld treft op grond van zijn verplichtingen op grond van de Arbowet ter voorkoming van arbeidsgerelateerde risico’s is gericht vrijgesteld.[voetnoot 19] Hierbij gaat de wetgever er dus vanuit dat een dergelijke voorziening de loonpoort van artikel 10 Wet LB 1964 is gepasseerd.

De inhuur van de persoonsbeveiliging vormt voor de werkgever bedrijfskosten, maar ook bedrijfskosten kunnen een voordeel opleveren voor de werknemer. Dat de werkgever beoordeelt of de persoonsbeveiliging passend is, is niet relevant bij de beoordeling of er sprake is van een voordeel; ongevraagde verstrekkingen kunnen ook loon vormen.

Overigens zal de werknemer de persoonsbeveiliging niet als een beloningsvoordeel ervaren en mogelijk wordt de beveiliging ook naar algemeen maatschappelijke opvattingen niet als een beloningsvoordeel gezien. Maar volgens de Hoge Raad speelt dat geen rol onder de WKR zolang het voordeel maar kan worden toegerekend aan de dienstbetrekking.[voetnoot 20]

Ad 2: Causaliteit

Als geen voldoende causaal verband bestaat tussen het voordeel en de dienstbetrekking, is geen sprake van loon uit dienstbetrekking. Het slechts vaststellen van een verband tussen het voordeel en de dienstbetrekking is niet voldoende om aan de causaliteitseis te voldoen; de leer van de ‘conditio sine qua non’ is te ruim. Het verband met de dienstbetrekking moet dus voldoende sterk zijn om het voordeel aan de dienstbetrekking te kunnen toerekenen. In het algemeen wordt aangenomen dat hiervoor het criterium van de redelijke toerekening beslissend is.[voetnoot 21] Volgens de leer van de redelijke toerekening omvat loon alle voordelen die, rekening houdende met de maatschappelijke opvattingen, geacht kunnen worden zakelijk te worden toegerekend aan de dienstbetrekking, dus met uitsluiting van wat tot de persoonlijke sfeer van de werknemer behoort.[voetnoot 22] Toepassing van deze leer zien we o.a. in het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2019.[voetnoot 23]

De werkgever huurt persoonsbeveiliging in, omdat hij vreest voor de veiligheid van zijn werknemer in de uitvoering van diens werkzaamheden. Een werkgever moet op grond van artikel 7:658, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zorgdragen voor een fysiek en sociaal veilige werkomgeving. Een werkgever is jegens een werknemer op grond van artikel 7:658, tweede lid, BW aansprakelijk voor de schade die de werknemer lijdt in de uitvoering van zijn werkzaamheden. De zorgplicht van een werkgever voor zijn werknemers strekt verder dan de werkplek alleen, bijvoorbeeld de zorgplicht op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) kan ook buiten de werkplek van toepassing zijn op grond van jurisprudentie, onder andere wanneer sprake is van een bij de werkgever bekend, specifiek en ernstig gevaar.

De werkgever in casu verstrekt de persoonsbeveiliging dus in zijn hoedanigheid van werkgever. Van een uitzonderingssituatie waarin de werkgever niet slechts als werkgever optreedt, is geen sprake. De verstrekking moet worden toegerekend aan de dienstbetrekking van de werknemer. Hiermee wordt ook aan de causaliteitseis voldaan.

Ad 3: Verstrekkingseis

De werkgever huurt via een externe beveiligingsorganisatie persoonsbeveiliging in voor de werknemer. Persoonsbeveiliging is een dienst die wordt aangeboden om een persoon veilig te houden en te ontzorgen. De externe organisatie verleent derhalve in opdracht en voor rekening[voetnoot 24] van de werkgever een dienst aan de betreffende werknemer.[voetnoot 25] Hiermee wordt ook aan de verstrekkingseis voldaan.

Conclusie loon

De kennisgroep komt tot de conclusie dat de verstrekking van persoonsbeveiliging aan de werknemer loon vormt in de zin van artikel 10 Wet LB 1964.[voetnoot 26] Dit standpunt is ook indirect bevestigd in de wetsgeschiedenis. De wetgever stelt immers bij de invoering van de WKR dat een werkgever kosten voor persoonsbeveiliging ten laste kan brengen van de vrije ruimte:

“Per saldo omvat het forfait [de vrije ruimte], naast de voorzieningen rond de werkplek, twee categorieën zonder nadere normeringen en beperkingen, te weten zakelijke vergoedingen en verstrekkingen, waarvan het gebruik door werkgevers beperkt is gebleken, zoals internet thuis en kosten voor persoonsbeveiliging, waarnaar de heer Omzigt vraagt, en vergoedingen en verstrekkingen met een beloningsvoordeel (zoals het kerstpakket).”[voetnoot 27]

Daarmee bevestigt de wetgever impliciet dat persoonsbeveiliging al door de loonpoort van artikel 10 Wet LB 1964 is gegaan.

De Arbowet

Werkgevers hebben zoals gezegd op grond van artikel 7:658, eerste lid, BW een zorgplicht voor een fysiek en sociaal veilige werkomgeving. De zorgplicht beoogt geen absolute waarborg te scheppen voor bescherming van werknemer tegen de te lijden schade.[voetnoot 28]

De mate van bescherming die de werkgever minimaal moet bieden, is vastgelegd in de Arbowet, het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) en de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: Arboregeling).[voetnoot 29] De Arbowet is een zogenaamde kaderwet; een wet die hoofdlijnen aangeeft, die nader uitgewerkt moeten worden.[voetnoot 30] De Arbowet regelt de algemene principes, verantwoordelijkheden en procedures, maar kent bijna geen gedetailleerde regels. Om deze wet na te leven moet de werkgever arbeidsomstandighedenbeleid (hierna: arbobeleid) ontwikkelen en voeren.[voetnoot 31] Arbobeleid is het beleid dat een werkgever binnen zijn bedrijf moet voeren op het gebied van arbeidsomstandigheden gelet op de stand van de wetenschap, professionele dienstverlening en arbeidshygiënische strategie, tenzij dit niet redelijkerwijs (in de specifieke situatie) gevergd kan worden.[voetnoot 32] Het beleid voorkomt en beperkt de gezondheidsrisico’s die de arbeid voor werknemers met zich meebrengt, vermindert het ziekteverzuim (preventie), bevordert de re-integratie (begeleiding) en is gericht op voorkoming en, voor zover dat niet mogelijk is, beperking van psychosociale arbeidsbelasting.[voetnoot 33] De werkgever heeft daarmee vrijheid om zelf te bepalen hoe hij zijn arbobeleid vorm geeft.

Een belangrijk onderdeel van het te voeren beleid is de RI&E.[voetnoot 34] Met de RI&E brengt een werkgever alle risico’s voor de veiligheid en gezondheid van werknemers in kaart die de arbeid met zich meebrengt. Onderdeel van een RI&E is een plan van aanpak. Hierin geeft het bedrijf aan wat het doet om de gesignaleerde risico’s te beperken. Voor sommige risico’s zijn specifieke richtlijnen opgenomen in de arboregelgeving.

Is de arbovrijstelling van toepassing?

Een werkgever kan aan een werknemer arbovoorzieningen onbelast vergoeden, verstrekken of ter beschikking stellen als hij aan de volgende voorwaarden voldoet:

  1. de voorziening hangt direct samen met verplichtingen van de werkgever “op grond van het bepaalde bij of krachtens” de Arbowet;
  2. de voorziening wordt (geheel of gedeeltelijk) ge- of verbruikt op de werkplek;[voetnoot 35]
  3. de werkgever wijst de voorziening aan als eindheffingsloon en voldoet aan de gebruikelijkheidseis;[voetnoot 36]
  4. de kosten van de voorziening, worden niet ten laste van de werknemers gebracht (artikel 44 Arbowet).

Ad a: Is sprake van een verplichte arbovoorziening?

Alleen verplichte arbovoorzieningen zijn gericht vrijgesteld.[voetnoot 37] Dit zijn voorzieningen:

  1. ter bestrijding of het voorkomen van veiligheids- of gezondheidsrisico’s die verbonden zijn met de arbeid;
  2. uitgaande van de stand van de wetenschap, professionele dienstverlening en arbeidshygiënische strategie; en,
  3. redelijkerwijs (in een specifieke situatie) gevergd kunnen worden van de werkgever.

Agressie en geweld van collega’s en derden kunnen psychosociale arbeidsbelasting tot gevolg hebben.[voetnoot 38] Het risico voor de betreffende werknemer valt hieronder. Op grond van artikel 3, tweede lid, Arbowet dient de werkgever binnen het algemene arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid te voeren gericht op voorkoming en indien dat niet mogelijk is, beperking van psychosociale arbeidsbelasting.[voetnoot 39] Daarnaast kunnen de risico’s die voortvloeien uit de bedreigingen ook vallen onder de algemene verplichting van de werkgever om te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten zoals opgenomen in artikel 3, eerste lid, Arbowet.

De Arbowet is van toepassing op arbeid verricht op de arbeidsplaats in de zin van de Arbowet en er is een verlicht arboregime van toepassing op zogenoemde “plaatsonafhankelijke arbeid”. In de Arbowet wordt als arbeidsplaats gedefinieerd: “iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt”.[voetnoot 40] Plaatsonafhankelijke arbeid is arbeid die wordt verricht in een woning of op een andere door de werknemer gekozen plaats buiten het bedrijf of de inrichting, die niet de arbeidsplaats van die werkgever is.[voetnoot 41] De algemene verplichting om te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en de verplichting tot voorkoming of beperking van psychosociale arbeidsbelasting zijn ook bij plaatsonafhankelijke arbeid van toepassing. Deze verplichtingen zijn van toepassing ongeacht de plaats waar de werkzaamheden worden verricht.

Aangezien de bedreigingen concreet en ernstig zijn, gericht zijn tegen de werknemer, verband houden met de arbeid die de werknemer verricht, de maatregel onderdeel uitmaakt van een RI&E en is gericht op de voorkoming van psychosociale arbeidsbelasting en de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemer ziet de kennisgroep geen argumenten om te onderbouwen dat sprake is van een niet-verplichte arbovoorziening.[voetnoot 42]

Ad b: Verbruik op de werkplek?

De arbovrijstelling is alleen van toepassing als de persoonsbeveiliging wordt ‘verbruikt’ op de werkplek[voetnoot 43] en op plaatsen waar uitvoering wordt gegeven aan het arbeidsomstandighedenbeleid[voetnoot 44] dat de werkgever voert op grond van de Arbowet. Aangezien de persoonsbeveiliging eindigt op het moment dat de werknemer na de werkdag wordt thuisgebracht en de werkgever geen persoonsbeveiliging verstrekt tijdens privéafspraken van de werknemer wordt aan deze voorwaarde voldaan.

Ad c: Aanwijzing en gebruikelijkheidseis

De gerichte vrijstelling is alleen van toepassing als de werkgever de persoonsbeveiliging aanwijst als eindheffingsloon. Voorwaarde hierbij is dat de voorziening voldoet aan de gebruikelijkheidseis van artikel 31, eerste lid, onderdeel f, Wet LB 1964. De kennisgroep is van mening dat hieraan wordt voldaan, omdat sprake is van een verplichte arbovoorziening.

Ad d: Geen eigen bijdrage

Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat de werkgever ook voldoet aan voorwaarde d. Daarmee kan de werkgever de arbovrijstelling toepassen.

Ten slotte

Zoals eerder opgemerkt, stelt de wetgever bij de invoering van de WKR dat een werkgever kosten voor persoonsbeveiliging ten laste kan brengen van de vrije ruimte. Hij geeft niet aan dat de arbovrijstelling mogelijk van toepassing is. Dit is juist omdat er destijds nog geen gerichte vrijstelling was voor vergoedde en verstrekte arbovoorzieningen, alleen een nihilwaardering voor de terbeschikkingstelling hiervan.[voetnoot 45]

Voetnoten

[voetnoot 1, terug naar tekst] In de vorm van een natuurlijk persoon.

[voetnoot 2, terug naar tekst] Artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet).

[voetnoot 3, terug naar tekst] Artikel 5, derde lid, Arbowet.

[voetnoot 4, terug naar tekst] Artikel 31a, tweede lid, onderdeel h, Wet LB 1964 in samenhang met artikel 8.4a, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.

[voetnoot 5, terug naar tekst] Een voordeel in opdracht en voor rekening van de werkgever vormt ook werkgeversloon incl. de voordelen die hiermee op een lijn zijn te stellen. Als er sprake is van werkgeversloon, is de werkgever inhoudingsplichtig.

[voetnoot 6, terug naar tekst] Zie o.a. HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:141 (rechtsoverweging 2.4) en HR 24 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5026 (rechtsoverweging 3.3).

[voetnoot 7, terug naar tekst] Zie o.a. Hoge Raad 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3896 (rechtsoverweging 3.3) en Kamerstukken II 2014/15, 34002, nr. 10, p. 59.

[voetnoot 8, terug naar tekst] Kamerstukken II 2009/10, 32130, nr. 7, p. 6.

[voetnoot 9, terug naar tekst] ECLI:NL:HR:1990:BH7887 (rechtsoverweging 4.4).

[voetnoot 10, terug naar tekst] ECLI:NL:HR:1992:ZC5026 (rechtsoverweging 3.3).

[voetnoot 11, terug naar tekst] ECLI:NL:HR:2001:AA9243.

[voetnoot 12, terug naar tekst] ECLI:NL:HR:2010:BN7207 (rechtsoverweging 3.3.4).

[voetnoot 13, terug naar tekst] Kamerstukken II 2009/10, 32130, nr. 7, p. 6.

[voetnoot 14, terug naar tekst] Kamerstukken II 2011/12, 32504, nr. 70, p. 3.

[voetnoot 15, terug naar tekst] A.L. Mertens, ‘Over de werkkostenregeling en de bakker die zijn brood niet lust’, NTFR 2011/2709.

[voetnoot 16, terug naar tekst] Kosten die worden gemaakt ter verwerving, inning of behoud van inkomsten uit arbeid.

[voetnoot 17, terug naar tekst] De wetgever heeft bij de invoering van de WKR wettelijk vastgelegd dat vergoedingen en verstrekkingen ter zake van verwervingskosten tot het belast loon behoren. Deze vielen onder het regime van de vrije vergoedingen en verstrekkingen in beginsel ook onder het loonbegrip, maar werden vervolgens onder voorwaarden vrijgesteld. Zie o.a. Kamerstukken II 2009/10, 32130, nr. 3, p. 2, 7 en 10.

[voetnoot 18, terug naar tekst] Een voorbeeld is de situatie waarin een werkgever een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering (een kostenvoorkomende verstrekking / beroepskosten) afsluit ten behoeve van een werknemer. De premie die de werkgever betaalt is belast loon voor de werknemer.

[voetnoot 19, terug naar tekst] Artikel 31a, tweede lid, onderdeel h, Wet LB 1964 in samenhang met artikel 8.4a, eerste lid, onderdeel a, van de URLB 2001.

[voetnoot 20, terug naar tekst] Hoge Raad 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1050 (rechtsoverweging 2.4.2)

[voetnoot 21, terug naar tekst] Kamerstukken II 2009/10, 32130, nr. 7, p. 6.

[voetnoot 22, terug naar tekst] Conclusie A-G Niessen 31 augustus 2020, ECLI:NL:PHR:2020:758.(rechtsoverweging 3.7).

[voetnoot 23, terug naar tekst] ECLI:NL:HR:2019:1050 (rechtsoverweging 2.4.2).

[voetnoot 24, terug naar tekst] De werkgever geeft opdracht om de dienst te leveren aan de werknemer, de kosten hiervan komen voor rekening van de werkgever.

[voetnoot 25, terug naar tekst] Vergelijk de belastingadviseur die wordt ingehuurd door de werkgever om de belastingaangifte te verzorgen van de werknemer.

[voetnoot 26, terug naar tekst] Vergelijk Rechtbank Gelderland 19 juli 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5148, waarin de kosten van beveiliging van de woning volgens de rechtbank loon vormen.

[voetnoot 27, terug naar tekst] Kamerstukken II 2009/10, 32128, nr. 16, p. 61. De kennisgroep heeft een aantal woorden vetgedrukt.

[voetnoot 28, terug naar tekst] HR 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:CZ3677 (rechtsoverweging 3.4.)

[voetnoot 29, terug naar tekst] De Arbowet vormt de basis van de arboregelgeving. In het Arbobesluit staan de regels waaraan werkgevers en werknemers zich moeten houden om arbeidsrisico’s tegen te gaan. De Arboregeling beschrijft enkele concrete voorschriften. Zie ook HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3219.

[voetnoot 30, terug naar tekst] Definitie volgens Van Dale.

[voetnoot 31, terug naar tekst] Artikel 3 Arbowet.

[voetnoot 32, terug naar tekst] Zie voor een toelichting op arbobeleid: https://www.arboportaal.nl/onderwerpen/arbobeleid.

[voetnoot 33, terug naar tekst] Artikel 3 Arbowet.

[voetnoot 34, terug naar tekst] Artikel 5 Arbowet.

[voetnoot 35, terug naar tekst] In de zin van artikel 8.4a, eerste lid in samenhang met artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, URLB 2011.

[voetnoot 36, terug naar tekst] Artikel 31, eerste lid, onderdeel f, Wet LB.

[voetnoot 37, terug naar tekst] Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 december 2021 tot wijziging van onder meer enige uitvoeringsregelingen op het gebied van belastingen en toeslagen (Stcrt. 2021, nr. 48636, p. 18).

[voetnoot 38, terug naar tekst] In artikel 1, derde lid, onderdeel e, Arbowet wordt psychosociale arbeidsbelasting gedefinieerd als: “de factoren direct of indirect onderscheid met inbegrip van seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk, in de arbeidssituatie die stress teweeg brengen”. Zie ook het Arboportaal van het Ministerie van SZW: https://www.arboportaal.nl/onderwerpen/agressie-en-geweld.

[voetnoot 39, terug naar tekst] Zie voor een nadere invulling van deze verplichting artikel 2.15 van het Arbobesluit.

[voetnoot 40, terug naar tekst] Zie artikel 1, derde lid, aanhef en onderdeel g, Arbowet.

[voetnoot 41, terug naar tekst] Hoofdstuk 1, afdeling 10, Arbobesluit.

[voetnoot 42, terug naar tekst] Zie voor meer informatie over verplichte arbovoorzieningen KG:204:2022:34.

[voetnoot 43, terug naar tekst] Artikel 8.4a, eerste lid in samenhang met artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, URLB 2011.

[voetnoot 44, terug naar tekst] Artikel 8.4a, tweede lid, onderdeel b, URLB 2011.

[voetnoot 45, terug naar tekst] Artikel 13, derde lid, onderdeel a, Wet LB 1964 in samenhang met artikel 3.7, eerste lid, onderdeel b, URLB 2011 (zoals die luidden op 1 januari 2011).

Deel deze pagina