Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:207:2023:3 Vraagstukken inzake de Irimierente van art. 28c Iw 1990

Aanleiding

Op 18 april 2013 is het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) inzake Mariana Irimie, ECLI:EU:C:2013:250 (hierna: Irimie-arrest) gewezen. In deze zaak stond vast dat van de belastingplichtige belasting was geheven conform een Roemeense nationale regeling, terwijl deze nationale regeling in strijd was met het Unierecht. Het HvJ EU oordeelde dat wanneer in strijd met het Unierecht belasting is geheven, het ten onrechte betaalde bedrag met rente terugbetaald moet worden. Het HvJ EU oordeelde verder dat het aan de lidstaten is om de voorwaarden vast te stellen waaronder deze rente wordt betaald. Deze voorwaarden moeten wel de Unierechtelijke beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid eerbiedigen. Het HvJ EU heeft in het Irimie-arrest bepaald dat het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel vereist, dat een passende vergoeding wordt geboden voor het verlies dat een belastingplichtige als gevolg van de onverschuldigde betaling[voetnoot 1] van belasting lijdt. Het HvJ EU heeft in dit arrest nader uiteengezet dat dit verlies onder meer afhangt van de duur van de periode dat het in strijd met het Unierecht ten onrechte betaalde bedrag niet beschikbaar was voor belastingplichtige. Het gaat in beginsel om de periode tussen de datum van de onverschuldigde betaling en de datum van terugbetaling.

De Nederlandse rentebepalingen voorzagen in geval van belasting geheven in strijd met het Unierecht niet in een (passende) vergoeding conform het Irimie-arrest.[voetnoot 2] Om die reden is artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990) per 1 januari 2015 in werking getreden. Op grond van artikel 28c Iw 1990 wordt op verzoek[voetnoot 3] aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed als de teruggave ziet op belasting die in strijd met het Unierecht is geheven. De invorderingsrente van artikel 28c Iw 1990 wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die waarop de belasting is betaald, voldaan of afgedragen en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling.

In haar uitspraak van 2 juni 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1995, heeft de Rechtbank Noord-Nederland, in een zaak waarbij een belanghebbende abusievelijk te veel omzetbelasting op aangifte had voldaan, geoordeeld dat de bewoordingen ‘in strijd met het Unierecht geheven’ van artikel 28c Iw 1990 neutraal moeten worden opgevat. Het maakt niet uit wat de reden of oorzaak is van de met het Unierecht strijdige onverschuldigde betaling, aldus de rechtbank. De onverschuldigde betaling op zich zorgt ervoor dat de terugbetaling met vergoeding van rente gepaard moet gaan. Gedachte is immers dat het gaat om bedragen die vanwege een met het Unierecht strijdige onverschuldigde betaling niet beschikbaar waren voor de belastingschuldige. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op vergoeding van invorderingsrente op grond van artikel 28c Iw 1990. Het oordeel van de rechtbank impliceert daarmee dat iedere teruggaaf op het gebied van de omzetbelasting recht geeft op (Irimie)rentevergoeding. Het hoger beroep tegen de uitspraak is vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 24 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:598, beslist dat het niet binnen een redelijke termijn effectueren van een teruggaaf waardoor belastingplichtige nadeel ondervindt, voldoende is om strijd met het Unierecht aanwezig te achten. Ook het Gerechtshof Den Haag is van oordeel dat het om een zuiver financiële kwestie gaat en de eventuele verwijtbaarheid aan de kant van belastingplichtige niet relevant is. De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen deze uitspraak geen beroep in cassatie ingesteld. In zijn onderschrift van 4 mei 2022 heeft de staatssecretaris aangegeven dat naar zijn mening niet zo snel sprake is van strijdigheid met het Unierecht als in de uitspraak van Hof Den Haag naar voren komt.

Inmiddels heeft Rechtbank Gelderland op 26 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6042, prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EU.

Naar aanleiding van voornoemde uitspraken is er binnen de Belastingdienst een toename van verzoeken om rentevergoeding op grond van artikel 28c Iw 1990 die tot verschillende vragen leiden.

Vragen

  1. Wanneer is sprake van “belasting in strijd met het Unierecht geheven” in de zin van artikel 28c Iw 1990?
  2. Kan er recht op invorderingsrente op grond van artikel 28c Iw 1990 bestaan als er een vaststellingsovereenkomst is gesloten?
  3. Wanneer is er sprake van ‘in strijd met het Unierecht toegepaste heffingen’ bij voldoening op aangifte?
  4. Wanneer is er sprake van ‘in strijd met het Unierecht toegepaste heffingen’ bij naheffingsaanslagen?
  5. Kan er bij ambtshalve vermindering of teruggaaf sprake zijn van recht op een rentevergoeding op grond van artikel 28c Iw 1990?
  6. Over welk bedrag moet een rentevergoeding op grond van artikel 28c Iw 1990 betaald worden?
  7. Welk percentage invorderingsrente moet worden vergoed?

Antwoorden

  1. Er is sprake van “belastingen in strijd met het Unierecht geheven” in de zin van artikel 28c Iw 1990 als (1) de Unierechtelijke regeling, waarop het nationale recht is gebaseerd, zelf in strijd is met het Unierecht, (2) een nationale regel in strijd is met het Unierecht, (3) een nationale regel – die op zichzelf in overeenstemming is met het Unierecht – onjuist is toegepast, of (4) de strijdigheid van het Unierecht het gevolg is van de niet-inachtneming van de algemene beginselen van het Unierecht.
  2. Bij een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) kan afhankelijk van de omstandigheden van het geval recht bestaan op een rentevergoeding op grond van artikel 28c Iw 1990.
  3. Onder omstandigheden kan er bij voldoening op aangifte sprake zijn van het Unierechtelijke ‘heffingen toegepast in strijd met het recht van de Unie’. Denk hierbij aan voldoening op aangifte conform een (naar achteraf blijkt onjuist) ingenomen standpunt van de inspecteur. Er is echter geen sprake van het HvJ EU criterium ‘heffingen toegepast in strijd met het recht van de Unie’ als de belastingplichtige abusievelijk teveel belasting op aangifte heeft voldaan.
  4. Een teruggaaf op een naheffingsaanslag die in strijd met het Unierecht is geheven zal in beginsel – na een daartoe gedaan verzoek – recht geven op een rentevergoeding op grond van artikel 28c Iw 1990. Dit geldt niet voor ambtshalve opgelegde naheffingsaanslagen en ook niet voor zogeheten systeemaanslagen (geautomatiseerd vastgestelde naheffingsaanslagen), behoudens in dit laatste geval als de aangifte conform de naar de achteraf blijkende onjuiste standpuntbepaling van de inspecteur is gedaan.
  5. Bij ambtshalve vermindering of teruggaaf bestaat er geen recht op rentevergoeding op grond van artikel 28c Iw 1990.
  6. Als er sprake is van belastingen die zijn geheven in strijd met het Unierecht, moet niet alleen rente vergoed worden over het bedrag aan belasting dat in strijd met het Unierecht is geheven, maar ook over de hierbij samenhangende bedragen, zoals het boetebedrag, de in rekening gebrachte kosten, en de in rekening gebrachte belasting- en invorderingsrente.
  7. Het te hanteren rentepercentage bedraagt minimaal het percentage van de “bancaire rente op consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens” (www.dnb.nl/statistieken/dashboards/rente/) zoals dat gold aan het begin van de maand waarin de belasting in strijd met het Unierecht is betaald.

Beschouwing

Allereerst merkt de Kennisgroep invordering & civiel recht op dat het in dit standpunt met name gaat om de vraag in welke gevallen de teruggaaf van omzetbelasting zou moeten leiden tot een artikel 28c Iw 1990 rentevergoeding. Dit omdat artikel 28c Iw 1990 in de praktijk vaak speelt op het gebied van de omzetbelasting (gelet op de BTW-richtlijn). Desalniettemin zijn de uitkomsten van dit standpunt ook van toepassing op de andere belastingen voor zover er sprake is van een belasting die in strijd met het Unierecht is geheven.

Beschouwing vraag 1

Artikel 28c Iw 1990: ‘belasting die in strijd met het Unierecht is geheven’

Bij de beantwoording van de hoofdvraag moet vooropgesteld worden dat schending van het Unierecht betrekking kan hebben op elke regel van het Unierecht. Dit houdt in dat het betrekking kan hebben op een bepaling van primair recht (zoals het VwEU en het Handvest), een bepaling van een afgeleid recht (richtlijnen, verordeningen), of op een algemeen Unierechtelijk beginsel (zoals het verdedigingsbeginsel).

In het HvJ EU-arrest Gräfendorfer, Reyher en Flexi Montagetechnik, ECLI:EU:C:2022:306, van 28 april 2022 is verduidelijkt dat sprake is van belasting toegepast in strijd met het Unierecht als (1) de Unierechtelijke regeling, waarop het nationale recht is gebaseerd, zelf in strijd blijkt te zijn met het Unierecht, (2) een nationale regel in strijd is met het Unierecht, (3) een nationale regel – die op zichzelf in overeenstemming is met het Unierecht – onjuist is toegepast, of als (4) de strijdigheid van het Unierecht het gevolg is van de niet-inachtneming van de algemene beginselen van het Unierecht.

Van elk van deze strijdigheden zijn voorbeelden te vinden in de HvJ EU-jurisprudentie.

  • Zo is in het HvJ EU-arrest Eurobolt BV, ECLI:EU:C:2019:555, uitvoeringsverordening 723/2011 ongeldig verklaard. Naar aanleiding hiervan meende de Hoge Raad in zijn arrest van 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1875, dat er rentevergoeding moest volgen omdat er belasting was geheven in strijd met het Unierecht.
  • In de HvJ EU-arresten Irimie en Sole-Mizo/Dalmandi, ECLI:EU:C:2020:292, bestond de strijdigheid eruit dat was geheven conform een nationale regeling die in strijd was met het Unierecht.
  • In het HvJ EU-arrest Littlewoods, ECLI:EU:C:2012:478, was sprake van een belasting die in strijd met het Unierecht was toegepast omdat de nationale regeling, die op zichzelf in overeenstemming was met het Unierecht, onjuist werd toegepast door de uitvoerende instantie.
  • In het HvJ EU arrest XY, ECLI:EU:C:2021:716, bepaalde het HvJ EU dat “de verplichting om het bedrag van de in strijd met het Unierecht geheven belastingen te vermeerderen met rente ook geldt wanneer de strijdigheid met het Unierecht het gevolg is van de niet-inachtneming van de algemene beginselen van dat recht.”

De zinsnede “belasting die in strijd met het Unierecht is geheven” van artikel 28c, eerste lid, Iw 1990, die volgens de wetsgeschiedenis is ingevoerd naar aanleiding van het Irimie-arrest, heeft dezelfde reikwijdte als het HvJ EU-criterium “heffingen die een lidstaat in strijd met het Unierecht heeft toegepast”. Een rechter moet het nationale recht immers zoveel mogelijk conform Unierecht uitleggen.[voetnoot 4] Daarbij blijkt zowel uit de wetsgeschiedenis als de wettekst niet dat met artikel 28c Iw 1990 een bredere werking is beoogd. Om die reden zal er artikel 28c Iw 1990-rente vergoed moeten worden als er sprake is van één van de vier strijdigheden zoals opgenoemd in het HvJ EU-arrest Gräfendorfer, Reyher en Flexi Montagetechnik.

Praktische toepassing van artikel 28c Iw 1990: “belasting die in strijd met het Unierecht is geheven”

Als de strijdigheid met het Unierecht komt vast te staan door een uitspraak van het HvJ EU, een arrest van de Hoge Raad of doordat de staatssecretaris zich conformeert aan lagere rechtspraak, dan bestaat er recht op rentevergoeding ex artikel 28c Iw 1990.

Moeilijker wordt het als het verzoek om rentevergoeding wordt gedaan naar aanleiding van:

  • een met de inspecteur gesloten VSO,
  • een bezwaar/beroep dat gegrond is verklaard op een andere grond dan schending van het Unierecht, of
  • een ambtshalve vermindering.

Beschouwing vraag 2

VSO

Als de belanghebbende een teruggave krijgt op grond van een VSO, moet per geval worden bekeken of er recht bestaat op artikel 28c Iw 1990-rente. Dat in de heffingsprocedure niet is doorgeprocedeerd totdat van de rechter uitsluitsel is verkregen of de belasting wel of niet in strijd met het Unierecht is geheven, maakt namelijk niet dat belanghebbende zijn rechten die voortvloeien uit het Unierecht heeft opgegeven.[voetnoot 5] Anderzijds is er ook geen reden tot automatische vergoeding van artikel 28c Iw 1990-rente bij vermindering van de belastingaanslag door middel van een VSO. Het staat dan niet vast dat er sprake is van heffing die in strijd met het Unierecht is toegepast. In de artikel 28c Iw 1990-procedure kunnen gronden (andere dan die aan de vernietiging van de aanslag ten grondslag liggen) worden aangevoerd die erop wijzen dat er sprake was van belasting geheven in strijd met het Unierecht. Een verzoek om artikel 28c Iw 1990-rente zal dan alsnog kunnen leiden tot de procedure die in wezen met de VSO is getracht te voorkomen. Om die reden verdient het aanbeveling dat er in de VSO iets wordt opgenomen over eventuele strijdigheid van de heffing met het Unierecht.

Beschouwing vraag 3 en 4

Gegrond bezwaar/beroep wegens andere reden dan schending van het Unierecht

Wanneer er sprake is van een teruggave naar aanleiding van een bezwaar-/beroepsprocedure, waarbij in de uitspraak (op bezwaar) niet expliciet is vermeld dat er sprake is van belasting geheven in strijd met het Unierecht, zal de ontvanger in samenspraak met de inspecteur bij de behandeling van het verzoek om rentevergoeding ex artikel 28c Iw 1990, zelf moeten beoordelen of er recht bestaat op een dergelijke rentevergoeding. Bij mogelijke strijd van de Unierechtelijke regeling zelf (denk aan de uitvoeringsverordening 723/2011 die bij het HvJ EU Eurobolt B.V. arrest ongeldig werd verklaard) of van de nationale regeling met het Unierecht is er sprake van een zuivere rechtsvraag. Dit zal om die reden dan ook vaak uitgeprocedeerd worden. Bij mogelijke strijd met de algemene beginselen van het Unierecht zal de uitkomst daarvan met name afhankelijk zijn van de feiten en omstandigheden van het geval. Lastiger is de vraag of er mogelijk strijd is met het Unierecht wegens een onjuiste toepassing van die nationale regeling. Wanneer is er sprake van een onjuiste toepassing van de nationale regeling? En maakt het daarbij uit of er sprake is van een voldoening op aangifte of een naheffingsaanslag? Hieronder wordt daar nader op ingegaan.

Voldoening op aangifte

Kan er bij voldoening op aangifte sprake zijn van het HvJ EU-criterium “heffingen toegepast in strijd met het recht van de Unie”? Onder omstandigheden kan hier sprake van zijn. Denk hierbij aan een voldoening op aangifte conform een (naar achteraf blijkt onjuist) ingenomen standpunt van de inspecteur. Conform artikel 30ha, tweede lid, van de AWR wordt belastingrente vergoed – uitgezonderd bij vermindering van een naheffingsaanslag – als recht ontstaat op een terug te geven bedrag dat verband houdt met een door de inspecteur ingenomen standpunt ter zake van de bij wege van voldoening of afdracht op aangifte verschuldigde of terug te geven belasting. In een dergelijk geval, waarin de belastingplichtige financieel nadeel ondervindt van een (naar achteraf blijkt onjuist) ingenomen standpunt van de inspecteur, zal er ook 28c Iw 1990-rente moeten worden vergoed. Deze vergoeding wordt berekend over het deel van de termijn van artikel 28c Iw 1990 waarover nog geen rentevergoeding op grond van artikel 30ha, lid 2, AWR heeft plaatsgevonden.

Er kan geen sprake zijn van het HvJ EU-criterium “heffingen toegepast in strijd met het recht van de Unie” als de belastingplichtige abusievelijk teveel belasting op aangifte heeft voldaan. Een daarop volgende teruggaaf kan niet tot vergoeding van artikel 28c Iw 1990-rente leiden. De uitvoerende instantie heeft immers geen enkele handeling uitgevoerd, laat staan een handeling in strijd met het Unierecht. In het HvJ EU-arrest Humda, ECLI:EU:C:2022:790, kwam dit aan de orde. Er was bij vergissing te veel btw in rekening gebracht, aangegeven en afgedragen. De belastingplichtige was ondertussen failliet gegaan, zodat de dienstverrichter zich rechtstreeks tot de Belastingdienst wendde om de btw terug te vragen. Op grond van het Unierecht moest het teveel betaalde terugbetaald worden, maar volgens het HvJ EU is er in een dergelijk geval geen sprake van heffingen toegepast in strijd met het Unierecht:

Evenwel moet worden vastgesteld dat in het hoofdgeding de Hongaarse belastingdienst de betaling van de betrokken btw niet in strijd met de Uniewetgeving heeft geëist, maar op grond van artikel 203 van de btw-richtlijn, dat bepaalt dat „eenieder die de btw op een factuur vermeldt, de op deze factuur vermelde belasting verschuldigd is”, zodat bij vergissing in rekening gebrachte btw verschuldigd is. Uit de rechtspraak van het Hof volgt immers dat de op een factuur vermelde btw verschuldigd is door de persoon die deze belasting op de factuur heeft vermeld, ongeacht of er daadwerkelijk een belastbare handeling is verricht (arrest van 8 mei 2019, EN.SA., C‑712/17, EU:C:2019:374, punt 26).

Bijgevolg kan niet worden geoordeeld dat de btw in casu is geheven „in strijd met het Unierecht” in de zin van het arrest van 19 juli 2012, Littlewoods Retail e.a. (C‑591/10, EU:C:2012:478), zodat uit dat arrest geen lering kan worden getrokken met betrekking tot de eventuele rente die de belastingdienst in een situatie als die in het hoofdgeding moet betalen.

Wel kan er volgens het HvJ EU in een dergelijk geval reden zijn om vertragingsrente toe te kennen, als de uitvoerende instantie er te lang over doet om aan een dergelijk verzoek om teruggaaf verzoek tegemoet te komen. Dit wordt al ondervangen door artikel 30ha, eerste en derde lid, AWR.

Naheffingsaanslagen

Hoe zit het dan met naheffingsaanslagen? Wanneer is er dan sprake van “heffingen toegepast in strijd met het recht van de Unie”?

Er is sprake van “heffingen toegepast in strijd met het recht van de Unie” als een naheffingsaanslag is opgelegd door de inspecteur en deze naheffingsaanslag vervolgens wordt verminderd/vernietigd, omdat de inspecteur een onjuiste uitleg aan de nationale bepaling heeft gegeven of de feiten de naheffingsaanslag niet ondersteunen.[voetnoot 6] De teruggave die dan volgt, betreft een teruggave van belasting die in strijd met het Unierecht is geheven. Dit houdt in dat een teruggaaf op een naheffingsaanslag die in strijd met het Unierecht is opgelegd in beginsel – na een daartoe gedaan verzoek – zal leiden tot een rentevergoeding op grond van artikel 28c Iw 1990.

Dit geldt niet voor betalingen gedaan op geautomatiseerd vastgestelde naheffingsaanslagen, ook wel de zogeheten systeemaanslagen, die vervolgens in bezwaar dan wel beroep worden verminderd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de naheffingsaanslag die automatisch conform de (te hoge) aangifte wordt opgelegd als niet tijdig op aangifte wordt voldaan. De belastingplichtige heeft dan geen recht op artikel 28c Iw 1990-rente. Zie HvJ EU-arrest Humda, ECLI:EU:C:2022:790, hierboven al besproken. Een andersluidend standpunt zou inhouden dat de belastingplichtige ook als hij abusievelijk – of juist bewust – een te hoge aangifte heeft ingediend (maar niet op aangifte heeft voldaan) recht zou hebben op artikel 28c Iw 1990-rente. Dit terwijl, zoals hiervoor besproken, degene die abusievelijk teveel op de aangifte voldoet geen recht heeft op een artikel 28c Iw 1990 rentevergoeding. Wel zal er recht bestaan op artikel 28c Iw 1990-rente als de aangifte conform de – naar de achteraf blijkende – onjuiste standpuntbepaling van de inspecteur is gedaan.

Ook een naheffingsaanslag die ambtshalve is opgelegd omdat er in het geheel geen aangifte is gedaan, zal bij vermindering niet kunnen leiden tot recht op artikel 28c Iw 1990-rente. De inspecteur heeft bij het opleggen van de ambtshalve naheffingsaanslag immers een informatieachterstand. Dat de inspecteur de naheffingsaanslag mogelijkerwijs tot een te hoog bedrag vaststelt is in de eerste plaats te wijten aan de belastingplichtige zelf, die heeft nagelaten aangifte te doen.

Beschouwing vraag 5

Ambtshalve vermindering of -teruggaaf

Bij ambtshalve vermindering of -teruggaaf bestaat er geen recht op artikel 28c Iw 1990-rente. Zoals hiervoor al vermeld blijkt zowel uit de wetsgeschiedenis als de wettekst niet dat met artikel 28c Iw 1990 een bredere werking is beoogd, dan met het HvJ EU-criterium “heffingen die een lidstaat in strijd met het Unierecht heeft toegepast”. Uit r.o. 78 van het HvJ EU arrest Gräfendorfer, Reyher en Flexi Montagetechnik blijkt dat geen rente vergoed moet worden wegens heffingen die een lidstaat in strijd met het Unierecht heeft toegepast als de belastingplichtige de rechten die uit het Unierecht voortvloeien niet heeft geëffectueerd. Hieruit valt af te leiden dat ook in het geval van ambtshalve verminderingen geen recht bestaat op een rentevergoeding ex artikel 28c Iw 1990. De belastingplichtige heeft zijn rechten dan immers niet uitgeoefend. Ook Rechtbank Zeeland – West-Brabant heeft in zijn uitspraak van 17 januari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:203, geoordeeld dat in een geval waarin niet tijdig bezwaar was gemaakt geen recht bestond op een rentevergoeding. De rechtbank oordeelde in r.o. 3.6. dat de teruggave niet was “gelegen in een recht van belanghebbende op grond van het Unierecht waarmee de inspecteur strijdig heeft gehandeld”. De teruggaaf was verleend “op grond van de uitoefening van een discretionaire, begunstigende bevoegdheid door de inspecteur”.

Beschouwing vraag 6 en 7

Bedrag waarover invorderingsrente vergoed moet worden en het te hanteren percentage

Het HvJ EU heeft in het arrest Gräfendorfer, Reyher en Flexi Montagetechnik bepaald dat als er sprake is van heffingen die in strijd met het Unierecht zijn toegepast, uit het Unierecht voortvloeit dat ook rente vergoed moet worden over het hierbij corresponderende boetebedrag. Over andere corresponderende bedragen, zoals bijvoorbeeld de in rekening gebrachte kosten, belastingrente en invorderingsrente, is vooralsnog geen jurisprudentie. In r.o. 21 van het HvJ EU Irimie-arrest is bepaald dat een belastingplichtige niet alleen recht heeft op “terugbetaling van de ten onrechte geïnde belasting, maar ook van de aan die staat betaalde of door hem ingehouden bedragen die rechtstreeks met die belasting verband houden. Dit omvat mede de verliezen die het gevolg zijn van het feit dat geldsommen wegens de voortijdige verschuldigdheid van de belasting niet beschikbaar zijn.” De met de belasting samenhangende in rekening gebrachte kosten, belasting- en invorderingsrente zijn aan te merken als geldsommen in deze zin. In geval van artikel 28c Iw 1990-rente moet dus ook over deze geldsommen invorderingsrente worden vergoed.

De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:89, aangegeven dat in geval van strijd met het Unierecht geheven belasting het te hanteren rentepercentage minimaal het percentage moet zijn van de “bancaire rente op consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens” (https://www.dnb.nl/statistieken/dashboards/rente/), zoals dat gold aan het begin van de maand waarin de belasting in strijd met het Unierecht is betaald. Op grond van overwegingen van eenvoud en uitvoerbaarheid wordt door de Hoge Raad geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat de belastingplichtige het bedrag aan in strijd met het Unierecht betaalde belasting gedurende een bepaalde periode zou hebben moeten lenen bij een bank en deze bank gedurende die periode verschillende rentepercentages zou hebben gehanteerd. Dit houdt in dat als een teruggaaf bijvoorbeeld ziet op het tijdvak januari 2013, 5,15% invorderingsrente, het percentage van de bancaire rente op consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens per 1 februari 2013, moet worden vergoed over de gehele artikel 28c Iw 1990-periode (uitgaande van tijdige voldoening op maandaangifte). Als een vermindering ziet op het gehele jaar 2013, moet dus voor de berekening van de artikel 28c Iw 1990-rente gespecificeerd worden hoe de teruggave kan worden toegerekend aan de verschillende tijdvakken in het betreffende jaar en wanneer deze bedragen aanvankelijk betaald zijn, omdat voor elk tijdvak een ander percentage geldt.

Voetnoten

[voetnoot 1, terug naar tekst]     Wanneer in dit kennisgroepstandpunt gesproken wordt over een onverschuldigde betaling betreft het niet per se een onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BW. Het gaat dan om een in beginsel verschuldigde betaling die achteraf bezien niet verschuldigd was. Denk hierbij onder andere aan (1) een voldoening op aangifte (betaling daarvan vindt verschuldigd plaats) die achteraf te hoog blijkt te zijn (als op het moment van de voldoening op aangifte de juiste feiten en omstandigheden in acht waren genomen en/of de regelgeving juist was geïnterpreteerd was een lager bedrag aan belasting op aangifte voldaan); of (2) de betaling van een naheffingsaanslag die vervolgens wordt verminderd.

[voetnoot 2, terug naar tekst]     Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2014, waarin is bepaald dat de termijn waarover heffingsrente werd berekend ex artikel 30f, derde lid, onderdeel d, onder 2° van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2012) een kortere termijn betrof dan op basis van het Irimie-arrest zou moeten, zodat over het resterende gedeelte van de termijn alsnog een rentevergoeding diende te volgen. Deze in artikel 30f, derde lid, onderdeel d, onder 2° van de AWR (tekst 2012) vermelde beperkte termijn is overigens eveneens te vinden in de per 1 januari 2013 ingevoerde belastingrenteregeling van artikel 30ha, leden 1 tot en met 3 van de AWR.

[voetnoot 3, terug naar tekst]    De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 september 2018, in r.o. 5.3.1. t/m 5.3.5 bepaald, dat de voorwaarde dat binnen zes weken na dagtekening van de teruggaafbeschikking een verzoek tot invorderingsrente ex artikel 28c Iw 1990 moet worden ingediend, niet in strijd is met het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. In r.o. 5.3.3. verduidelijkt de Hoge Raad dat elk verzoek om vergoeding van Irimie-rente dat de inspecteur of de ontvanger bereikt, volstaat ter verkrijging van een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 30 van de Invorderingswet 1990. Dat geldt ook voor een verzoek dat is gedaan in een procedure voor de belastingrechter.

[voetnoot 4, terug naar tekst]     Zie zaak 80/86 (Kolpinghuis), ECLI:EU:C:1987:431.

[voetnoot 5, terug naar tekst]     Vergelijk r.o. 82 van de HvJ arresten Gräfendorfer, Reyher en Flexi Montagetechnik. In dat geval was in bezwaar volledig aan het bezwaar tegemoetgekomen. Het HvJ heeft in dat geval bepaald dat het recht op rentebetaling niet kan worden ontzegd op de enkele grond dat geen beroep in rechte is ingesteld tot verkrijging van de betaling van een bedrag.

[voetnoot 6, terug naar tekst]     R.o. 64 van het HvJ EU arrest Gräfendorfer, Reyher en Flexi Montagetechnik

Deel deze pagina