KG:209:2022:1 Opzegvergoeding energiecontract
Publicatiedatum 13-03-2023, 11:33 | Laatste update 28-03-2023, 9:02 |
Aanleiding
Een energieleverancier levert energie (gas en elektriciteit) aan zogenoemde kleinverbruikers, vrijwel altijd particulieren. De daartoe gesloten contracten gelden, afhankelijk van de keus van de afnemer, voor bepaalde of onbepaalde tijd.
Op grond van artikel 95m juncto artikel 95a, lid 1 Elektriciteitswet kunnen deze afnemers hun contract beëindigen. De energieleverancier is met andere woorden altijd verplicht om een opzegging van een contract door een kleinverbruiker te accepteren.
In de algemene voorwaarden bij de contracten voor bepaalde tijd is vastgelegd dat de afnemer een vergoeding is verschuldigd als hij het contract beëindigt vóór het verstrijken van de overeengekomen termijn. Deze vergoeding wordt in de energiebranche ook wel ‘opzegvergoeding’ genoemd.
De energieleverancier houdt zich bij het bepalen van de hoogte van de opzegvergoedingen aan de Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders.
Vraag
Is de opzegvergoeding die een kleinverbruiker betaalt voor een tussentijdse beëindiging van een contract voor een bepaalde tijd op basis waarvan de levering van energie reeds is aangevangen, een vergoeding voor een btw-belastbare prestatie van de energieleverancier?
Antwoord
Ja, de opzegvergoeding die een kleinverbruiker betaalt voor een tussentijdse beëindiging van een contract voor een bepaalde tijd op basis waarvan de levering van energie reeds is aangevangen, is een vergoeding voor een btw-belastbare prestatie van de energieleverancier.
In een situatie waarin de klanten de minimumcontractduur niet naleven, wordt de contractueel bepaalde beëindigingsvergoeding geacht deel uit te maken van de door de energieleverancier ontvangen vergoeding voor de verleende prestaties (HvJ 11 juni 2020, C-43/19, ECLI:EU:2020:465 (Vodafone Portugal), r.o. 41 en 42). Er bestaat derhalve een rechtstreeks verband tussen de opzegvergoeding die de energieleverancier ontvangt, en de prestatie(s) die de energieleverancier jegens de kleinverbruiker op grond van die overeenkomst (heeft) verricht, zijnde de levering van energie. Dat de opzegvergoeding zijn grondslag vindt in de Elektriciteitswet en de Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders, staat niet in de weg aan het rechtstreekse verband, zo blijkt uit overweging 68 van het Meo-arrest (HvJ 22 november 2018, C-295/17, ECLI:EU:C:2018:942), en overweging 45 en 46 van het Vodafone-arrest (HvJ 11 juni 2020, C-43/19, ECLI:EU:C:2020:465). Voor de bepaling van de plaats van de prestatie en het tarief, wordt aangesloten bij het btw-regime van de oorspronkelijk overeengekomen prestatie, in casu de levering van energie.
Beschouwing
Op grond van artikel 1, onderdeel a, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) zijn aan de heffing van omzetbelasting onderworpen leveringen en diensten die in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht.
De kwalificatie van een betaling in het kader van een opzegging van een overeenkomst is niet in een specifieke bepaling vastgelegd in de btw-richtlijn of in de Wet OB. Het Hof van Justitie EU (hierna: HvJ) heeft zich wel in diverse arresten uitgelaten over de btw-gevolgen van een opzegging en/of annulering tegen vergoeding. Een aantal van die arresten komt hieronder aan de orde.
Het arrest Meo – Serviços de Comunicações e Multimédia (HvJ 22 november 2018, C-295/17, ECLI:EU:C:2018:942 (Meo)) gaat over de vraag of een telecombedrijf btw is verschuldigd over het bedrag dat een klant moet betalen volgens de gesloten overeenkomst bij voortijdige beëindiging van zijn telecomabonnement op verzoek van de klant of om een aan de klant toe te rekenen reden. Het HvJ start met de vraag of een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte prestatie en het ontvangen bedrag (r.o. 39).
Vervolgens neemt het HvJ in het Meo-arrest de voorwaarden van de betrokken overeenkomst in ogenschouw. Volgens het HvJ vormt het vooraf bepaalde bedrag dat de klant moet betalen, een vergoeding voor de (oorspronkelijk overeengekomen) dienstverlening door het telecombedrijf. Belangrijke overwegingen van het HvJ hierbij zijn de rechtsoverwegingen 49, 50 en 68.
Ook in het arrest Vodafone Portugal (HvJ 11 juni 2020, C-43/19, ECLI:EU:C:2020:465 (Vodafone Portugal)) ging het om bedragen die consumenten betaalden vanwege een voortijdige beëindiging van de overeenkomst. Het belangrijkste verschil met de casus van het arrest Meo is dat de vergoeding voor voortijdige beëindiging minder bedraagt dan de gezamenlijke maandelijkse abonnementsvergoedingen die de consument onder normale omstandigheden verschuldigd zou zijn. Het HvJ begint opnieuw bij de basis dat er een rechtstreeks verband moet zijn tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenwaarde.
De bedragen die de consumenten aan de ondernemer moesten betalen bij vroegtijdige beëindiging, waren ook in de casus van het arrest Vodafone Portugal contractueel vastgesteld. In lijn met de Meo-beslissing, oordeelde het HvJ in overweging 39 tot en met 42 kort gezegd dat de bedragen voor de vroegtijdige beëindiging (de opzegvergoeding) geacht worden deel uit te maken van de prijs van de prestaties die de belastingplichtige aan haar afnemers verricht op grond van de aangegane verbintenis. Tussen het ontvangen bedrag (de opzegvergoeding) en de verrichte dienst bestaat dus een rechtstreeks verband. Het door Vodafone ontvangen bedrag vormt dus de vergoeding voor de aan de klant verleende dienst.
De Kennisgroep verwijst in dit kader (onder andere) naar de rechtsoverwegingen 46 en 49 van het het arrest Vodafone Portugal waarin het HvJ ingaat op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen over de opzegging en de vergoeding die voor de opzegging moet worden betaald.
In het Apcoa Parking Danmark A/S (HvJ 20 januari 2022, C-90/20, ECLI:EU:C:2022:37 (Apcoa Parking)) arrest liggen de feiten als volgt. Apcoa exploiteert parkeerplaatsen op privéterreinen. Naast het parkeergeld int Apcoa ook een specifieke controlevergoeding bij schending van de gebruiksvoorwaarden, bijvoorbeeld als de gebruiker niet betaalt. De vraag is of de controlevergoeding de tegenprestatie vormt voor een dienst onder bezwarende titel. Het HvJ komt tot het oordeel dat de controlevergoeding een tegenprestatie vormt voor een dienst onder bezwarende titel (r.o. 41 en 42).
Het HvJ beslist in het Apcoa-arrest dat de daar verschuldigde controlevergoeding / parkeerboete, de tegenprestatie vormt voor een dienst onder bezwarende titel, ondanks het betoog van Apcoa dat de controlevergoeding geen “concreet economisch verband houdt met de waarde van de verrichte parkeerdienst”. Het Apcoa-arrest bevestigt dat het evenmin van belang is hoe de desbetreffende vergoeding in nationaal recht wordt aangemerkt.
Uit de hiervoor aangehaalde arresten leidt de kennisgroep af dat het HvJ telkens de volgende regel toepast: vergoedingen die worden betaald voor de annulering / beëindiging van een reeds aangevangen dienst of levering, en welke vergoedingen daarom voortvloeien uit een rechtsbetrekking, vormen de tegenprestatie voor een levering of een dienst.
Ook in de onderhavige casus betaalt de kleinverbruiker een vergoeding om zijn contract voortijdig op te zeggen. De opzegging en de mogelijkheid om daar een vergoeding te eisen vindt zijn grondslag in de leden 7 en 8 van artikel 95m van de Elektriciteitswet.
In de onderhavige casus is de opzegvergoeding opgenomen in de algemene voorwaarden ter zake van het leveren van energie die na acceptatie door de klant onderdeel zijn geworden van de gesloten overeenkomst. De opzegvergoeding is verschuldigd geworden vanwege het voortijdig beëindigen van reeds aangevangen energieleveringen en vormt een wezenlijk element van de overeenkomst. De opzegging en de betaling van de opzegvergoeding vindt daarom plaats in het kader van de rechtsbetrekking die wordt gekenmerkt door het feit dat over en weer prestaties worden uitgewisseld. Dan is dus sprake van een rechtstreeks verband tussen de opzegvergoeding en de prestatie van de energieleverancier. De opzegvergoeding moet daarom worden aangemerkt als een vergoeding voor een prestatie van de energieleverancier. Dat de opzegvergoeding zijn grondslag vindt in de Elektriciteitswet en de Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders, staat niet in de weg aan het rechtstreekse verband, zo blijkt uit overweging 68 van het Meo-arrest en rechtsoverweging 45 en 46 van het Vodafone-arrest. In de hiervoor al aangehaalde arresten Meo en Vodafone Portugal werd de opzegvergoeding geacht te zijn betaald voor de oorspronkelijk overeengekomen prestaties. In de onderhavige casus houdt dit in dat de opzegvergoeding in het kader van een energieovereenkomst mede de vergoeding vormt voor de oorspronkelijk overeenkomen btw-belaste levering van energie. Ook voor de bepaling van de plaats van de prestatie, alsmede de vraag welk tarief van toepassing is, moet het btw-regime worden gevolgd van de oorspronkelijk overeengekomen prestatie, in casu de levering van energie. Bevestiging hiervoor vindt de kennisgroep in rechtsoverweging 12 van HvJ EU Lubbock Fine.