KG:209:2023:1 Vaststellen grens van geringe waarde
Publicatiedatum 13-03-2023, 10:14 | Laatste update 28-03-2023, 9:16 |
Aanleiding
X verstrekt gratis digitale punten aan klanten die goederen bij hem kopen. Deze vertegenwoordigen een waarde van € 0,01 per punt en worden aangemerkt als een gratis voucher voor meervoudig gebruik.
Bij inwisseling van de digitale punten voor goederen, kan het voorkomen dat een klant in één transactie meerdere goederen zonder bijbetaling aanschaft die de totale waarde van € 15 te boven gaat, terwijl de waarde per verstrekt goed minder dan € 15 bedraagt.
Vraag
Dient de grens van € 15 die geldt voor geschenken van geringe waarde of monsters uit artikel 3, achtste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) per goed of per transactie te worden bepaald?
Antwoord
De grens van € 15 die geldt voor geschenken van geringe waarde of monsters uit artikel 3, achtste lid, van de Wet OB dient per goed te worden bepaald.
Beschouwing
Paragraaf 3.3.1 van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 december 2018 (Stcrt 2018, 68657, gewijzigd bij besluit van 23 augustus 2019, Stcrt 2019, 48210), Heffing van omzetbelasting ter zake van vouchers, waardebonnen en zegels, vermeldt o.a.:
“Heffing bij een fictieve levering blijft achterwege als de voucher wordt aangemerkt als een geschenk van geringe waarde of als monster in de zin van artikel 3, achtste lid, van de wet. Bij een geschenk van geringe waarde of een monster gaat het om een goed met een waarde van maximaal € 15. De waarde wordt bepaald aan de hand van het onderliggende goed (het goed waarvoor de voucher kan worden ingewisseld of gebruikt). In een spaarsysteem waarbij meerdere instrumenten samen een voucher vormen, dient de toepassing van artikel 3, achtste lid, van de wet getoetst te worden aan het onderliggend goed en niet per verstrekte bon.“
Aannemende dat X met betrekking tot de voor inwisseling van de digitale punten verstrekte goederen recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van voorbelasting heeft gehad, is bij de inwisseling van de digitale punten, zonder bijbetaling voor de goederen, sprake van een fictieve levering in de zin van artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de Wet OB.
Uit paragraaf 3.3.1 van het voucherbesluit blijkt dat de heffing bij een fictieve levering op grond van artikel 3, achtste lid, van de Wet OB achterwege blijft als de voucher wordt aangemerkt als een geschenk van geringe waarde of als monster. Bij een geschenk van geringe waarde of een monster gaat het om een goed met een waarde van maximaal € 15 (zie ook Kamerstukken II, 2006-2007, 30 804, nr. 8, blz. 37). De waarde wordt bepaald aan de hand van het onderliggende goed (het goed waarvoor de voucher wordt ingewisseld of gebruikt). Uit het voorgaande volgt dat het grensbedrag van € 15 per verstrekt goed moet worden beoordeeld.